donderdag 16 februari 2012

Wat leren jongeren van bijbaantjes?

“Eenderde van de 12-jarigen in Nederland heeft een betaalde bijbaan of had die in het verleden, terwijl werk op die leeftijd niet is toegestaan. Met armoede heeft dat niks te maken: het zijn vooral kinderen van welgestelde tweeverdieners die al op jonge leeftijd aan de slag gaan om hun luxe telefoons en computerspellen te bekostigen.”  Zo blijkt uit onderzoek van Irewoc, een wetenschappelijk instituut dat kinderarbeid wereldwijd onderzoekt, onder ruim 2500 kinderen tussen de 12 en 15 jaar.[1]
Deze week kwam het onderzoek in het nieuws, waarbij scherpe kanttekeningen werden geplaatst bij bijbaantjes voor jongeren. De onderzoekster trekt met name de leerzaamheid van het bijbaantje in twijfel en  merkt op dat “kinderen het vrijwel uitsluitend voor het geld doen”. De baantjes zelf zijn niet leerzaam, maar “saai en vermoeiend”.
Hoog tijd dus om de leerzaamheid van bijbaantjes aan een nader onderzoek te onderwerpen. Wat leren kinderen (13-15 jaar)[2] van bijbaantjes?
In de jaren vóór en kort na de Tweede Wereldoorlog, was het voor veel jongeren – met name uit de lagere sociale klassen- gebruikelijk om op hun 13e of 14e de schoolbanken te verruilen voor werk. In de fabrieken, werkplaatsen of kantoren leerden zij vervolgens hun vak, door eenvoudig te beginnen en langzaam op te klimmen – vaak ook door het volgen van aanvullend avondonderwijs. Doordat jongeren in de afgelopen decennia steeds langer in de schoolbanken bleven zitten, was arbeid langzaamaan uit het leven van kinderen verdwenen. Maar de afgelopen 15 jaar is het bijbaantje sterk in opkomst en tegenwoordig heeft 22% van de 12-jarigen, oplopend tot 68% van de 17-jarigen een bijbaantje van gemiddeld 7 uur (15-jarigen) tot 9 uur (18-jarigen) per week.[3]
Maar wat leren ze nou? Hun werkzaamheden hebben meestal niets te maken met hun eventuele toekomstige beroep en zijn vaak eentonig en saai. Dat stelt ook de onderzoekster van bovenstaand artikel.  Maar een bijbaantje kan een jongere wel degelijk iets leren, ze leren er bijvoorbeeld de eerste beroepsvaardigheden als op tijd komen, verantwoordelijkheid voor hun eigen werk en opdrachten van leidinggevenden uitvoeren. Dat leren ze op een andere manier dan op school. Nu zijn ze niet het kind dat opgevoed, gemotiveerd en toegesproken moet worden, maar de werknemer die zijn of haar verantwoordelijkheden heeft en bij goed werk betaald en bij falen ontslagen wordt. Het is hun eerste kennismaking met de volwassen wereld van bedrijven, bazen en werkgevenden. Omdat ze nog niet financieel (geheel) afhankelijk zijn van hun inkomsten, kunnen ze op deze manier met vallen en opstaan leren hoe werken werkt.
Ouders weten dit, en moedigen daarom het bijbaantje tot op zekere hoogte aan. Omdat voor de langere termijn het schooldiploma belangrijker is, houden ze wel in de gaten dat het baantje de schoolprestaties niet te negatief beïnvloedt. Maar ouders weten ook dat werkervaring belangrijk is als hun kind later met diploma de arbeidsmarkt betreedt. Kortom: het staat goed op je c.v. en ouders zijn ook bezig met de toekomst van het kind.
Volgens de onderzoeksters werken kinderen alleen maar voor het geld, en daar heeft ze zeker een punt. Per jaar verdienen de jongeren gemiddeld ruim 1400 euro aan hun bijbaantje. Ter vergelijking: hun zakgeld is gemiddeld 350 euro per jaar.[4] De inkomsten uit het bijbaantje zijn dan ook vooral voor eigen consumptie, ook al is het afstaan van kostgeld zeker niet verdwenen.[5]  Het consumptiepeil van jongeren ligt hoog, vooral als gevolg van groepsdruk en druk van de commercie. Deze zijn zo hoog dat maar liefst 60% van de jongeren nog wel eens geld tekort komt.[6]
Ook hier bewijst zich de vormende waarde van het bijbaantje. Volgens de onderzoekster van Irewoc werken kinderen niet zozeer uit armoede, want met name kinderen van welgestelde ouders hebben een bijbaantje. Zij ziet als mogelijke verklaring dat deze kinderen van huis uit meer arbeidsethos meekrijgen en dat zij wellicht over een beter netwerk beschikken dat hen aan een baantje kan helpen. Dat laatste is aannemelijk, hoewel er voor een folderwijk niet veel netwerk hoeft te zijn. Aan de factor arbeidsethos twijfel ik wel. Het lijkt me tamelijk discriminerend om te veronderstellen dat minder welgestelde ouders minder arbeidsethos zouden hebben. Een kijkje in de werkplaats en een kijkje in de kantoortuin levert echt een ander beeld op van wat van hard werken inhoudt.
Maar op een andere manier kan de factor arbeidsethos wel degelijk een rol spelen. Kinderen van welgestelde ouders groeien op in weelde. Zij hebben een eigen kamer met alle luxe, krijgen mooie kleren, gaan op dure vakanties en de electronische gadgets zijn all over the place. Deze ouders hebben –wanneer het kind om de nieuwste Ipad vraagt- niet als excuus dat ze er het geld niet voor hebben, maar willen hun kinderen toch leren dat het geld niet uit de lucht komt vallen. Dat juist deze kinderen dus vaker een bijbaantje blijken te hebben, getuigt daarom van een lovenswaardig pedagogisch inzicht bij die ouders.


[1] De Volkskrant, 15 februari 2011: “Eenderde van 12-jarigen heeft ‘leerzaam’ betaald baantje: http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2686/Binnenland/article/detail/3180670/2012/02/15/Eenderde-van-12-jarigen-heeft-leerzaam-betaald-baantje.dhtm
[2] Werken is voor 12-jarigen wettelijk niet toegestaan, maar het blijkt dus wel te gebeuren. Onderzocht zou moeten worden om welk werk het gaat en of het schadelijk is voor de kinderen. In dat laatste geval zou de wet dus veel strenger moeten worden nageleefd.
[3] Zie: F.Spangenberg en M.Lampert (2011): “De Grenzeloze Generatie en de onstuitbare opmars van de B.V. IK.”Hoofdstuk 5, door Mieke van Stigt: Jeugd van School naar werk, ontwikkelingen en achtergronden.
[4] VWS beleidsnota: “Onze jeugd van tegenwoordig” 2009.
[6] VWS beleidsnota 2009 p. 16

woensdag 1 februari 2012

Ik wil beroemd worden!

Kinderen op tv, niet alleen in The Voice Kids en Junior Master Chef, maar ook bij programma’s die niet alléén met jonge kinderen werken, zoals The Voice of Holland en Holland’s Got Talent. Waar komt die drang van ouders en hun kinderen om op die manier op de voorgrond te treden, toch vandaan? In De Volkskrant van vandaag (1 februari 2012) maakt pedagoog Stijn Sieckelinck de vergelijking met de simpele Italiaanse shows met rondborstige dames, en noemt hij de kinderen: “The Voice Kids, gedresseerde apen in een arena van verval.” *

Hoe duidelijk die mening ook is – voor de zekerheid stelt de pedagoog nog even dat hij niet de helft van de dag met zijn neus in de boeken zit en dat hij zijn neus óók niet ophaalt voor populaire cultuur- programma’s als The Voice Kids, en zowel het feit dat zowel kinderen eraan mee willen doen als het feit dat ouders dat nog goed vinden óók,  zijn culturele verschijnselen die we alleen kunnen begrijpen als we ons verdiepen in onze cultuur en onze samenleving.

Want wat brengt ouders en hun kinderen ertoe om massaal aan deze programma’s mee te willen doen? Dat heeft alles te maken met status en de mogelijkheden van status in onze samenleving.

Vaak wordt geklaagd over Nederland, dat je je hoofd niet boven het maaiveld mag uitsteken of het wordt er (figuurlijk gesproken) afgemaaid. “Doe maar gewoon, dan doe je al gek genoeg” en “je hoeft niet te denken dat je beter bent dan een ander”  zijn sterke normen die ons gedrag naar gelijkvormigheid dwingen. Hoogbegaafde kinderen (en volwassenen) hebben hier behoorlijk last van, omdat ze niet, of slechts met veel moeite, zich kunnen aanpassen aan dat maaiveld.

Dat Nederland zo’n horizontale samenleving is, heeft een lange geschiedenis en heeft te maken met onze handelsnatie. Al in de Gouden Eeuw waren de koopmannen belangrijker dan de adel. Waar in andere landen (bijvoorbeeld Frankrijk) de gewoonten van het Hof, via de adel, via de burgerij, konden doordringen in de hele cultuur, waren in Nederland de normen en waarden van de handelslieden en dus de (hogere) middenklasse bepalend voor onze gehele samenleving. Dit verklaart waarom Franse presidenten in zorgvuldig gekozen bewoordingen hun favoriete filosofen bespreken, terwijl je dat de Nederlandse Minister-president nooit zult horen doen.  Het verklaart ook waarom het in Frankrijk als behulpzaam wordt beschouwd als je het taalgebruik van een ander corrigeert (we streven toch samen naar het hogere?) en in Nederland het corrigeren van de ander (“nee, het is niet beter als hun, het is beter dan zij!”) als een grove belediging.  Wij zijn een horizontale cultuur.

Sinds de enorme economische vooruitgang na de Tweede Wereldoorlog en de daarmee gepaard gaande processen van democratisering, emancipatie en individualisering, is het al helemaal taboe geworden om onze samenleving in termen van sociale klasse te bespreken. Wij zijn immers allemaal gelijk en niemand is beter dan de ander. Toch is er nog wel degelijk sprake van het bestaan van sociale verschillen. Het Sociaal Cultureel Planbureau stelt in het rapport “De Sociale Staat van Nederland 2011” dat er duidelijke verschillen zijn in leefsituatie tussen laagopgeleiden en hoogopgeleiden. Dit is zowel in politiek, als in sociaal-economisch en in sociaal-cultureel opzicht. Met andere woorden: in de politieke keuzes, in je opleiding en werk èn in je culturele smaak en leefstijl zijn er duidelijke verschillen tussen die groepen.

De verdeling in Nederland is volgens het Centraal Bureau voor de Statistiek als volgt: in 2003 was een kwart van de bevolking tussen de 25 en 65 jaar hoogopgeleid (HBO of hoger) en zo’n 32 procent was laagopgeleid (basisonderwijs en onder het niveau van de startkwalificatie). De rest zit daar tussen, zo’n 43 %.  Het brede midden is ook hier duidelijk zichtbaar. Daarbij moet worden opgemerkt dat er een bijzonder sterk verband is tussen het opleidingsniveau van de ouders en dat wat de kinderen zullen bereiken, kortom, de cultuur thuis is in sterke mate bepalend.

De individualisering heeft ertoe geleid dat we tegenwoordig alles wat we doen als een puur individuele keuze beschouwen. Maar het maakt nog steeds uit in welk nest je bent geboren (de positie van je ouders), de plek waar je bent geboren (stad of platteland), welke opleiding je hebt gedaan, of je man of vrouw bent, of je autochtoon of allochtoon bent en in welk decennium je bent geboren. Al deze factoren spelen wel degelijk een rol bij de kansen die je krijgt en de keuzes die je maakt.  Daarnaast heeft ieder individu zijn of haar eigen mogelijkheden en beperkingen. Het ligt weer aan bovenstaande factoren wat er vervolgens mee gebeurt.

Goed, we leven dus in een horizontale cultuur met verborgen en zo goed als onbespreekbare sociale verschillen. De werkelijke weg naar een betere positie is die van de hogere opleiding. Immers: hoe hoger opgeleid, des te beter je kansen op een gezonde en welvarende leefsituatie. De meeste ouders weten dit, ze proberen immers koste wat het  kost hun kind een goede Cito-score te laten krijgen en vervolgens een plekje in een scholengemeenschap met Havo-Vwo. Die ouders hebben echter de cultuur tegen: een al te openlijk streven naar die betere school voor je kind is strijdig met het maaiveld-principe (“daar heb je weer zo’n ouder met een zogenaamd hoogbegaafd kind”).

Het maaiveldprincipe geldt heel sterk voor mensen die zich willen onderscheiden op school (nerds, stuudjes) werk (strebers), in de buurt (uitslovers), in de familie (“omhooggevallen”). Opmerkelijk is dat de kinderen die op het gebied van sport of muziek uitblinken, véél populairder zijn dan de kinderen die steeds maar hoge cijfers halen en moeilijke boeken lezen. Maar dit heeft dus alles te maken met onze horizontale cultuur. De iconen van deze cultuur zijn namelijk de sportmensen en de televisiemensen, met name de zangers. Onder voorbehoud natuurlijk dat zij zo gewoon mogelijk doen (René en Natascha Froger, Marco Borsato) en zich niet al te duidelijk onderscheiden (Ivo Niehe werd onlangs hard teruggefloten omdat hij iets te openlijk blij was met zichzelf). Dergelijke programma's zijn bij uitstek uitingen van de horizontale populaire volkscultuur.

Meedoen aan een wedstrijd als The Voice Kids biedt tal van voordelen en sluit aan bij deze horizontale cultuur. Het is een legitieme manier om status te krijgen (tenzij je onbescheiden gelooft dat je de beste bent, let dus wel op je woordkeuze).  Ouders verkrijgen die status via hun kinderen, dus werken ze eraan mee. En het sluit aan bij het geloof in het individu. Vandaar dat er vooral gesproken wordt van Talent. Dat heb je en dat mag je blijkbaar ook hebben – dat wil zeggen: voor sport, zingen of iets anders op televisie. Vandaar ook dat de kinderen zo’n harde klap krijgen van de afwijzing. Of dat ze niet eens te horen krijgen dat ze nauwelijks kunnen zingen. Het zou veel eerlijker zijn om ze te vertellen dat er maar heel weinig echte talenten zijn, die ook nog succesvol zijn. Dat is een combinatie van talent, heel hard werken en lessen volgen en een hele hoop geluk met de juiste persoon op het juiste moment. Dat wordt ze echter nooit verteld. De droom is daarna heel rijk en beroemd te zijn. Dat die droom vrijwel nooit uitkomt en dat roem zijn prijs heeft, wordt daarbij verzwegen. De "eeuwige roem" van televisie duurt sowieso maar een paar dagen, hooguit weken. Maar het belangrijkste is en blijft: ze zijn even op tv geweest. En dat geeft status in een samenleving waarin het heel lastig is om te schitteren.



*naschrift: in de uitzending van Debatop2 van 4 februari 2012 over dit onderwerp, was deze pedagoog ook aanwezig. Hij zei dat het kopje "gedresseerde apen in een arena van verval" niet zijn woorden waren, maar door de redactie waren toegevoegd. Waarvan akte. Hij vroeg zich in de uitzending af wat voor programma The Voice Kids nou was. Immers, als het een kinderprogramma was, zou het toch niet zo laat worden uitgezonden? Goed punt. In opzet is het programma natuurlijk vooral gericht op het trekken van zoveel mogelijk kijkers en daarmee reclame-inkomsten (en later natuurlijk de sms-jes van de kijkers). Dat de medewerkers van het programma liefdevol en zorgvuldig met de kinderen omgaan, wil ik meteen geloven. In de opzet van het programma wegen andere belangen echter duidelijk zwaarder.