donderdag 20 september 2012

Het pubergesprek en de roep om een gezonde omgeving

 
Dit artikel verscheen eerder op www.socialevraagstukken.nl

Het is een hot topic in het nieuws. ‘Pubers willen een pubergesprek’. Het voorstel is om de serie bezoeken aan de jeugdarts van de GGD (op 6, 9 en 12-jarige leeftijd) (1)uit te breiden met een ‘pubergesprek’ op 16-jarige leeftijd, ondermeer om beter zicht te krijgen op zaken als obesitas, alcohol- en drugsgebruik en om eventueel seksuele voorlichting te kunnen geven. (2) Er is veel voor te zeggen. Het is belangrijk om zicht te houden op hoe kinderen zich ontwikkelen, uit het oogpunt van preventie, om tijdig door te kunnen verwijzen en op die manier grotere problemen te voorkomen. Eén dossier, van consultatiebureau tot schoolarts in het 16e jaar, lijkt dan ook ideaal. Ook collectief, zodat zichtbaar wordt wat er zoal speelt onder de jeugd. Te veel zorg en beleid is versnipperd en ad hoc. Om goed preventief beleid te kunnen voeren is kennis van actuele ontwikkelingen noodzakelijk, zowel individueel als collectief.

Je kunt je afvragen of pubers zitten te wachten op nog een gesprek als ze 15 of 16 zijn, maar volgens onderzoek vindt 63% van de pubers dit een goed idee en zegt 20% zelf behoefte te hebben aan zo’n gesprek. Geen wonder dus dat Éénvandaag (en in navolging daarvan vele anderen) kopte: ‘Scholieren vóór pubergesprek’. Wat pas verderop in het artikel vermeld werd, was dat 79% van de scholieren vindt dat het pubergesprek vrijblijvend moet zijn en dat 47% van hen niet denkt dat het voor-naamste doel - obesitas bestrijden -met het pubergesprek bereikt kan worden. (3)

De beste manier, volgens de ondervraagde jongeren, om obesitas tegen te gaan, is het gezonder maken van het aanbod en het duurder maken van ongezonde producten. Ze willen graag op meer plekken gezonde keuzes kunnen maken. Deze noodkreet wordt echter als een soort bijproduct van het nieuwsbericht gepresenteerd en kreeg nauwelijks aandacht. En dit is niet de enige keer. Een ander recent bericht luidt: ‘Ouders hebben een te rooskleurig beeld over eten en bewegen’. (4)De nadruk wordt gelegd op de tekortschietende ouders. Zij zijn immers verantwoordelijk voor het eetpatroon van hun kinderen? Pas verderop in het artikel wordt vermeld dat ouders vooral behoefte hebben aan een gezondere omgeving. Kinderen kunnen volgens hen te makkelijk aan ongezonde voeding komen en ouders vinden het vervelend hier geen controle over te hebben. Vooral de frisdrank- en snoepautomaten op school zijn hen een doorn in het oog.

Voor de pubergesprekken (de schoolartsen en –verpleegkundigen) is 26 miljoen euro uitgetrokken. Daarnaast luidt de opdracht dat scholen meer aandacht moeten besteden aan bewegen en het aanbod in de kantines gezonder moet worden. (5) Het is echter nog maar de vraag in hoeverre deze sub-opdrachten uitgevoerd gaan worden. Terwijl de omgeving waarin kinderen (6)opgroeien vergeven is van de verleidingen en de ongezonde producten, stuiten voorstellen om de omgeving gezonder te maken op grote weerstand. Zo ook het voorstel van een Amsterdamse wethouder, om de aanwezigheid van een patatkar pal naast het schoolplein te verbieden. (7)Volgens een Volkskrant-columniste is een dergelijk verbod ‘idioot en betuttelend’.(8) Volgens haar hebben tieners altijd al veel zin in patat en andere vette snacks, en is het aanleren van zelfbeheersing tegen die verleidingen de taak van de ouders. De overheid mag zich niet bemoeien met wat wij in onze mond stoppen.

De rol van de overheid hierin ìs echter al vrij gering. De industrie van ongezond gemaksvoer heeft een reclamebudget dat 3000 keer zo hoog is (!) als dat van de (overheids-)voorlichting voor gezonde voeding. (9) We worden niet zozeer betutteld door de overheid, als wel geïndoctrineerd en verslaafd gemaakt door de gemaksvoedselindustrie. Voedsel met een hoog vet- en suikergehalte blijkt namelijk verslavend te werken en het lijkt dan ook aannemelijk dat fastfoodproducenten en de voedingsindustrie op die verslavingsgevoeligheid inspelen (10). In vrijwel alle voedingsmiddelen zit tegenwoordig suiker of glucosestroop, zelfs ham of filet américain. De schappen van de supermarkt zijn voor het overgrote merendeel gevuld met verleidelijke, niet zo gezonde producten, zoals chips, frisdrank, koek, snoep en zoutjes. Degene die daarin nog een gezonde keuze wil maken, wordt misleid door vage gezondheidsclaims. Denk hierbij aan ontbijtkoek, waar met grote letters op staat dat het ‘van nature vetarm’ is, maar dat voor 35% uit suikers bestaat. Of aan Liga Fruitkick, waarvan de `fruitvulling’ vooral suikers en slechts 6,7% fruit bevat. (11) Loop eens over een winkelcentrum met knagende trek: waar vind je een gezond broodje? Eerder kans dat je bezwijkt voor patat, hema-worst, kaaspizza of andere ongezonde ‘keuzes’. Wat tref je aan in de sportkantine? Patat en kroketten, frisdrank, zakjes chips. In het zwembad? Idem dito.

In deze samenleving is keuzevrijheid het parool. Elke restrictie wordt ervaren als betuttelend, als een inbreuk op het zelfsturende en zelfkiezende individu. Maar in hoeverre zijn wij, en met name kinderen, wel zelfsturend en zelfkiezend? De druk van de groep is groot, zeker onder pubers. De druk van de verleiding is nog veel groter en de weerstand daartegen maar heel beperkt, en dat weten de fabrikanten van gemaksvoer en de leveranciers van de horeca maar al te goed. MacDonalds heeft steeds meer salades in de aanbieding. Daarmee werken ze aan een gezonder imago en komen ze tegelijkertijd tegemoet aan de wensen van de klanten, zie zeggen gezondere producten te willen. Zeggen, want éénmaal over de drempel, is de aanschaf toch weer ongezond. (12)

Overgewicht is vooral een omgevingsprobleem. De omgeving is verziekt, en de genetische aanleg en de sociale klasse van het kind bepalen de mate waarin die omgeving invloed heeft en leidt tot overgewicht. De hoogopgeleide opiniemakers hebben waarschijnlijk zowel geërfde slanke genen als een sociale omgeving die hen steunt. Zij wijzen op de verantwoordelijkheid van de ouders, maar welke ouder is erbij om zoon- of dochterlief tegen te houden als de patatkraam naast het schoolplein de verleidelijke geuren op de puber loslaat? Je kunt je kind gezond eten meegeven, maar als de kantine naar kroketten of kaassoufflés geurt, is de kans groot dat de meegebrachte boterhammen in (of naast) de prullenbak belanden. Juist de jongeren die al iets te zwaar zijn en proberen de verleidingen te weerstaan en gezonde keuzes te maken, hebben het moeilijk. Hun slanke leeftijdgenootjes kunnen zonder problemen naar de snackbar, of kopen elke pauze roze koeken of chips. Dat sommige jongeren nog niet dik zijn, komt namelijk vooral door hun gunstige genen en meestal niet door hun verstandiger eetgedrag.

Zowel ouders als pubers vragen daarom om een gezondere omgeving. Een omgeving die niet voortdurend verleidt, een omgeving waarin je gezonde keuzes kunt maken en die niet voortdurend een beroep doet op zelfbeheersing. Een gezonde kantine zou de gezondheid en conditie van àlle jongeren ten goede komen. Geen frisdrank of vette hap, maar een gezond aanbod. Wie zegt dat pubers geen fruit lusten? Zet maar eens een bord met vers gesneden fruit of rauwkost op tafel. Het is weg voor je met je ogen kunt knipperen. Het is maar hoe je het aanbiedt. Maar de schoolkantines van tegenwoordig moeten ook winst maken en concurreren met de patatkraam op de hoek en de supermarkt verderop. Dus passen zij hun aanbod aan en bieden ze vette en zoete hap. Samenwerken met de supermarkten lijkt een optie, maar vergeet niet dat het belang van de supermarkten en horeca bovenal economisch is. In Australië mag er in de buurt van scholen geen fast-food verkocht worden. (13) In Nederland probeert men via educatieve programma’s (14) de scholen, jongeren en supermarkten te laten samenwerken, opdat jongeren gezondere keuzes maken. Maar uiteindelijk draait het daarbij om de jongeren en hun keuzes, niet om de omgeving. Het argument daarbij lijkt zinnig: als volwassenen zullen ze immers óók zelfstandig gezonde keuzes moeten maken. Maar uit de groei van obesitas onder de bevolking blijkt wel dat dat nog niet zo eenvoudig is. Bovendien ontbreekt het gezonde aanbod vaak helemaal, omdat het niet opkan tegen de verlokkingen van vet of zoet, of omdat er weinig winst op te maken valt.

Laat die 26 miljoen in zijn geheel gaan naar de terugkeer van de diëtiste in het verzekeringspakket en de mogelijkheid van individuele begeleiding voor diegenen die dat nodig hebben. Maar vooral naar het weren van ongezond voedsel en frisdrank uit de directe omgeving van het kind en de puber. Dáár valt in de preventie en bestrijding van obesitas en overgewicht de meeste winst te behalen. Op dit moment echter, lijkt het erop dat de economische winst zwaarder weegt dan de gezondheidswinst. Ik vrees dan ook dat het pubergesprek er uiteindelijk wel en de gezonde omgeving er niet zal komen. Omdat het uiteindelijk toch makkelijker is overgewicht tot een individueel beheersingsprobleem te reduceren.


Noten:

(1)Als ik me goed kan herinneren en volgens mijn dochter. Opvallend is dat er op internet geen antwoord is te vinden op de volgende simpele vraag: op welke leeftijd / hoe vaak gaan kinderen naar de schoolarts?



(4)http://www.foodholland.nl/nieuws/artikel.html?id=139184, onderzoek van GfK: Growth from Knowledge, voorheen bekend als Intomart


(6)Laten we het een volgende keer over de volwassenen hebben


(8) Aleid Truijens, ‘Patatverbod is idioot en betuttelend’ Volkskrant; 09 mei 2012



(11) Zie hiervoor de campagnes van Foodwatch: http://foodwatch.nl/



(14) Zoals Jongeren op Gezond Gewicht (JOGG) of De Gezonde School

zaterdag 15 september 2012

Het puberbrein

Breinonderzoek is hot. Volgens Dick Swaab “zijn”  wij “ons brein”. Tal van verschillen tussen mannen en vrouwen, tussen jongens en meisjes worden tegenwoordig verklaard vanuit breinverschillen. Dat is een heerlijk houvast in deze tijden en het lost ook veel problemen op. Mannen kunnen het  niet helpen dat ze slecht communiceren, het is hun brein. En vrouwen kunnen niet achteruit inparkeren of kaartlezen. Het is hun brein.

Dit mag dan herkenbaar en overzichtelijk lijken, het geeft ook een probleem. Vooral als je als vrouw wèl blijkt te kunnen kaartlezen, of achteruit inparkeren. Of als een man dat niet blijkt te kunnen. Toch wordt dat vaak niet opgevat als signaal dat de theorie niet klopt, maar veel meer als een individuele afwijking. Dat is op drie manieren problematisch. Ten eerste wordt een theorie in stand gehouden die gewoonweg niet klopt, ondanks alle signalen die daarop wijzen. Uit onderzoek blijkt dat er voor de meeste eigenschappen geen tweedeling te maken is tussen mannen en vrouwen, en dat er een veel grotere overlap is tussen mannen en vrouwen dan het verschil tussen die twee. (1)

Het tweede probleem is dat de theorie die zegt dat er wezenlijke breinverschillen zijn, een rol gaat spelen in de opvoeding van meisjes en jongens. Zo wordt er tegen jongensbaby’s minder gepraat dan tegen meisjesbaby’s en krijgen jongens ook veel meer ruimtelijk speelgoed dan meisjes. Als dan vervolgens uit breinonderzoek blijkt dat jongensbreinen meer ruimtelijk inzicht hebben, dan moet je je dus afvragen wat precies aangeboren is en wat precies aangeleerd. Want breinen ontwikkelen zich ook nog na de geboorte. Dit idee van neuroplasticiteit wordt door de populaire breinverwijzers consequent over het hoofd gezien. Verschillen tussen jongens en meisjesbreinen moeten daarom niet alleen biologisch verklaard worden maar hebben een belangrijke maatschappelijke component.

Het derde probleem is dus dat maatschappelijke verschillen in stand gehouden worden en goedgepraat worden vanuit de wetenschap van het brein, vanuit onze biologie. Terwijl er in feite sprake is van ongelijke behandeling en dus van ongelijke kansen. Als een meisje van jongs af aan technisch speelgoed zou krijgen en te zien en horen zou krijgen dat het voor meisjes heel vanzelfsprekend is dat ze technisch inzicht hebben, dan pas zou ze haar talent maximaal kunnen ontwikkelen. Dus denk je eens in wat een kansen we laten liggen. Datzelfde geldt voor jongens: hoe kunnen die zich tot gevoelige, zorgende vaders ontwikkelen als zij vanaf dag één te horen krijgen dat ze vooral stoér moeten zijn?

Maar nu het puberbrein. Op zich is de gedachte dat een brein nog niet helemaal ontwikkeld is, best logisch. Maar ook hier moeten we oppassen met het trekken van conclusies.  Want neem nu dit voorbeeld: de hoogleraar ontwikkelingspsychologie Eveline Crone, bekend van het boek Het puberende brein, stelde in een interview in De Volkskrant het volgende:

 “’Adolescenten reageren anders en sterker op emoties dan volwassenen.’ `Als er sociale relaties op het spel staan, zoals bij sociale uitsluiting het geval is, werkt hun prefrontale cortex veel harder.'" Crone verklaart dit vanuit de ‘puberhormonen’, de verhoogde hoeveelheid geslachtshormonen die vanaf het begin van de puberteit worden aangemaakt.” (2)

Gezien de introductie van deze column vraag ik me af in hoeverre dit niet ook, in ieder geval voor een deel, een verklaring achteraf is. Want er zijn voor de pubers van nu zeer dwingende sociale omstandigheden, die hun leven bepalen. Waarom dan de oorsprong voor hun gedrag alleen in hun biologie gezocht? 

Anders dan in agrarische of nomadische samenlevingen, sturen wij – met name vanaf de jaren `50 van de vorige eeuw – jongeren steeds langer naar school. We hebben een samenleving waarin kinderen op school en in hun vrije tijd, vooral onder leeftijdgenoten verkeren. Op de sportclub en muziekles, met vriendjes en vooral op school hebben ze met elkaar te maken – en nauwelijks met volwassenen of met verticale leeftijdsgroepen.  Dit maakt dat sociale uitsluiting een groot risico is en dat het goed omgaan met leeftijdgenoten inderdaad van levensbelang is. Dit zal een enorme invloed hebben op hun gevoelens en prioriteiten en het lijkt me aannemelijk dat het zelfs terug te vinden zal zijn in hun brein. Maar dat wil nog niet zeggen dat hormonen daarvan de oorzaak zijn, wellicht zelfs eerder een gevolg ervan. Denk aan die neuroplasticiteit: het opgroeien heeft invloed op de breinontwikkeling.

Om dit te onderzoeken zou men moeten nagaan of deze puberhormonen op dezelfde manier werken en in dezelfde mate terug te vinden zijn bij jongeren die deze sociale achtergrond van dagelijkse omgang met leeftijdgenoten niét hebben. Bijvoorbeeld bij jongeren die van kind af aan thuisonderwijs hebben gehad, of jongeren in andere culturen, waarin zij met mensen van alle leeftijden omgaan of waarin jongeren al vroeg “volwassen” zijn. Voor zover ik weet is dit echter nooit onderzocht. Dus voorlopig houd ik een slag om de arm bij verklaringen vanuit hersenonderzoek of puberhormonen, zéker als die voorbijgaan aan de sterke invloed van de maatschappelijke realiteit.

Voetnoten:
(1)   Lees bijvoorbeeld: Asha ten Broeke: Het idee M/V, of Cordelia Fine: waarom wij allemaal van Mars komen.

(2)  Eveline Crone in De Volkskrant, 15 september 2012
(

Oorspronkelijke versie september 2012, bijgewerkt september 2014 voor radiocolumn op RTV Rijnmond  Copyright Mieke van Stigt


donderdag 6 september 2012

Lekker gruwelen over onbeheerste mensen


-deze column verscheen eerder op www.socialevraagstukken.nl-  


"We” worden steeds dikker, zo luiden recentelijk de zorgelijke krantenkoppen en tweets. Op televisie strijden realityprogramma’s over afvallen (1) met discussieprogramma’s (2) om de aandacht, maar ook de politiek maakt zich zorgen. Zo wil de minister via het “pubergesprek” een gezond voedingspatroon promoten, terwijl in Amsterdam inmiddels drie (veel) te zware kinderen uit een gezin onder toezicht zijn geplaatst.(3) Op het eerste gezicht lijkt al deze ophef gegrond. Inmiddels kampt de helft van de Nederlanders (60% van de mannen en 44% van de vrouwen) met overgewicht, heeft 13-14% van hen obesitas (4) en worden de medische kosten en risico’s geschat op 1,2 miljard euro per jaar aan directe (ziekte)kosten en 2 miljard aan indirecte kosten als verlies van arbeidsproductiviteit. (5)

Toch kunnen de heftige emoties rondom overgewicht en obesitas niet helemaal verklaard worden vanuit de zorgen om de gezondheid en de maatschappelijke kosten ervan. Immers, alcoholmisbruik kost de Nederlandse samenleving zo’n 3,7 miljard euro per jaar (6) en roken kost 2,5 miljard euro per jaar. (7) En hoe heftig de discussies over alcohol en sigaretten de laatste tijd ook zijn, beelden van rokende of drinkende mensen roepen minder heftige gevoelens op. Daarnaast kosten sportblessures (en sporten wordt geacht gezond te zijn) de samenleving 1,4 miljard euro per jaar.(8) Over kosten gesproken.


De kosten op zich verklaren niet waarom overgewicht zulke heftige gevoelens oproept, ja, er zelfs van dikke mensen zo gewalgd wordt. Steevast worden artikelen over obesitas vergezeld door foto’s van extreme vetrollen, meestal bij volwassenen of kinderen zonder hoofd (9), met in hun handen of daarnaast afbeeldingen van patat en/of hamburgers. De hoofdloze foto’s dragen door hun anonimiteit bij aan de stigmatisering en de walging. (10) Maar wie worden er precies gestigmatiseerd?


Overgewicht en obesitas komen veel vaker voor onder lager opgeleiden. Van deze groep heeft 54% overgewicht, tegen 33% van de hoogopgeleiden. Ernstig overgewicht heeft 18,4% van de laagopgeleiden, tegen 6,5% van de hoogopgeleiden.(11) De “zorg” en walging over overgewicht en dikke mensen zijn dan ook een verkapte en veilige (want vanuit bezorgdheid gelegitimeerde) manier om je af te zetten tegen de lagere sociale klassen en hun (al dan niet vermeende) onmatige gedrag. Juist in deze zogenaamde egalitaire tijd is het taboe om al te opzichtig te spreken in termen van hogere of lagere klasse. Maar wie er oog voor heeft ziet talloze opzichtige en minder opzichtige uitingen van deze vorm van distinctiedrang. De afbeeldingen van patat en hamburgers bijvoorbeeld, worden vooral geassocieerd met de eetcultuur van “het volk”.(12) Ook de subtiele opmerkingen in de categorie“ik moet nodig twee kilo afvallen” zijn vooral bedoeld om het gemeenschappelijke doel en ideaal van zijn of haar statusgroep te bevestigen. Iemand die twee kilo zegt te moeten afvallen is beslist niet te dik en geeft vooral aan dik zijn en onmatigheid af te keuren. Onder de hogeropgeleiden of hogere klassen wordt alom gegruweld van vet of veel eten, ja is het juist bon ton om weinig te eten, zie in de betere restaurants de bordjes met de piepkleine stukjes vis of vlees, gegarneerd met wat remsporen (13) van de één of andere verfijnde smaak. Zet dit af tegen de enorme porties bij de fastfoodzaken en het verschil is duidelijk.

Het is erg kortzichtig om de samenhang tussen overgewicht en sociale klasse aan onmatigheid en een gebrek aan zelfbeheersing te wijten. De geschiedenis en biologie geven meer inzicht. Als je kijkt naar foto’s van oudere volksvrouwen rond de vorige eeuwwisseling, zie je schommelende moekes. Hun gewicht was niet het gevolg van een onbeperkt voedselaanbod, maar van hun genetische aanleg (“grofgebouwd”)èn een voedingspatroon dat bij de lagere sociale klasse hoort. Waar boeren en arbeiders voornamelijk veel koolhydraten (aardappelen) aten en zware lichamelijke arbeid verrichtten – de mannen evengoed als de vrouwen- had de hogere klasse meer geld voor eiwitten (vlees) en hield zij er een ander, gematigder eetpatroon op na, in combinatie met lichte arbeid en sportieve ontspanning in de buitenlucht. Zowel de klassenverschillen in eetcultuur als het beweegpatroon van de hogeropgeleiden (sporten) zien we vandaag de dag nog terug. De zware lichamelijke arbeid voor de lagere klassen is echter grotendeels verdwenen – met de zichtbare gevolgen.

Zowel genetische aanleg als eetcultuur houden verband met sociale klasse. De eetcultuur van je omgeving heeft een sterke invloed op je eigen voedingspatroon, eten is immers een sociaal bindmiddel. Maar ook de afkeer van teveel eten en van dikke mensen is in bepaalde kringen een bindende factor. En terwijl de kennis van een gezond eet- en beweegpatroon (en de benodigde financiële middelen!) de hoger opgeleide van hogere sociale afkomst ondersteunt in het slank blijven (die vermoedelijk ook genetisch gunstig is aangelegd –bijvoorbeeld door een hugenoot in de voorvaderen) staat de dikkerd van boerenafkomst er in de gewone Nederlandse volkscultuur alleen voor. De omgeving eet gewoon door, je bent “ongezellig” als je niet meedoet, het aanbod van ongezond voedsel is alomtegenwoordig (14) en Opa en Oma blijven het kleinkind volstoppen met lekkers – een traditionele volkse manier van verwennen en troosten.

Het moge duidelijk zijn dat gezond en matig eten voor iemand uit de volksklasse door zowel de genetische aanleg als het gebrek aan steun, kennis en gerichte eetgewoonten in de sociale omgeving, een veel grotere zelfbeheersing vraagt. Overigens zónder de beloning van een betere sociale positie- die voor veel slanke hoogopgeleiden zo vanzelfsprekend is. Toch worden dikke mensen steevast als onbeheerst neergezet. Daarmee blijven de rol van de voedingsindustrie, de reclame en de samenleving zelf buiten beeld. Voor de slankere hoogopgeleiden is dit wel zo prettig. Zij mogen gruwelen van de mateloze dikkerds terwijl hun eigen positie èn hun slanke lichaam hun eigen verdienste lijken te zijn.(15)

Al aan het begin van de vorige eeuw en dus lang voor de obesitasdiscussie was gematigdheid als vorm van sociale onderscheiding bij de hogere klasse terug te vinden. Zo beschrijft Ileen Montijn: “zelfbeheersing te allen tijde is een morele plicht – maar ook een kwestie van standsbesef.”(16) Bij Elias en Bourdieu vinden we sociologische theorieën die lichaamsbeheersing als vorm van distinctiedrang kunnen helpen duiden. De keerzijde van deze distinctiedrang is wel dat dikke mensen worden geassocieerd met dom en van lage(re) sociale status, hetgeen tegenwoordig niet meer openlijk geschiedt maar verkapt en vooral geïndividualiseerd, los van geschiedenis, cultuur en sociale klasse. Alles is immers vrije keus en eigen verantwoordelijkheid? Bij overgewicht en obesitas schiet het individu moreel en sociaal tekort. Die stigmatisering is enorm – onrechtvaardig.(17)

Het wordt tijd dat er echt gekeken wordt naar sociale en biologische achtergronden van overgewicht. Niet alleen vanwege de verhoogde kans op een werkelijk effectieve aanpak, maar vooral uit het oogpunt van sociale en morele rechtvaardigheid. Maar aangezien ik niet verwacht dat dit snel zal gebeuren, zou ik willen zeggen: ga lekker door met gruwelen en walgen over dikke mensen, daar blijf je slank bij.

 

Noten:

(1) I used to be fat, Too fat for 15, Help mijn kind is te dik, etc.
(2) Debatop2, Hollandse Zaken, etc.
(5) http://www.volkskrant.nl/vk/nl/2672/Wetenschap-Gezondheid/article/detail/1044418/2010/11/02/Overgewicht-kost-3-miljard-per-jaar.dhtml
(6) http://www.alcoholinfo.nl/index.cfm?act=esite.tonen&pagina=323
(7) http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/1939795/2010/09/30/Drinkers-kosten-maatschappij-meer-dan-rokers.dhtmldit onderzoek zegt overigens dat de kosten van alcoholmisbruik 2,6 miljard zijn en niet 3,7, zoals in de vorige noot.
(8) http://www.nationaalkompas.nl/gezondheid-en-ziekte/ziekten-en-aandoeningen/letsels-en-vergiftigingen/sportblessures/sportblessures-samengevat/
(9) Zie hiervoor ook de ijzersterke column van Asha ten Broeke in Trouw: http://www.trouw.nl/tr/nl/8367/Asha-ten-Broeke/article/detail/3303617/2012/08/20/Geef-mollige-medemensen-hun-gezicht-terug.dhtml
(10) http://www.huffingtonpost.co.uk/sue-thomason/obesity-rates-cause-hat-s_b_1405283.html
(11) http://www.nationaalkompas.nl/gezondheidsdeterminanten/persoonsgebonden/lichaamsgewicht/verschillen-sociaaleconomisch/
(12) Voor een prachtig standaardwerk over eetcultuur en sociale klasse verwijs ik graag naar Stephen Mennell: Smaken verschillen 1989.
(13) Briljante aanduiding van dergelijke culinaire hoogstandjes door Ilja Gort in Slurp (2009).
(14) Lees daarvoor mijn blog http://miekevanstigt.blogspot.nl/2012_01_01_archive.html
(15) Zie bijvoorbeeld Dieter Vandebroeck in zijn abstract Distinctions in the Flesh. Obesity, weight and the class body: “By durably inscribing themselves in the bodies of social agents, class tastes become (mis)perceived as indicators of innate moral fiber, distinguishing those who have a “natural”capacity for restraint and self-control from those who apparently lack the will power and self-discipline to harness their primary needs.” http://www.soc.aau.dk/forskning/scud/network-seminars/papers-manchester/
(16) Ileen Montijn: Leven op stand, 2008, p. 183.
(17) http://www.afvallen-weblog.nl/discriminatie-op-basis-van-gewicht-komt-vaker-voor-dan-racisme/