vrijdag 29 november 2013

Sociale ongelijkheid, ongezonde keuzes en de angst voor betutteling


Op de WRR-Lecture 2013 hield Richard Wilkinson een boeiend betoog met een keiharde waarheid. Samenlevingen met grote ongelijkheid doen het slechter op allerlei gebied: tienerzwangerschappen, (geestelijke) gezondheid, kennispeil, sociale mobiliteit, verslavingen, het aandeel mensen in de gevangenissen, enzovoorts.  Wat vooral van belang is, is dat deze nadelen niet alleen de lagere sociale klassen treffen, maar door de hele samenleving heen meetbaar is. Zelfs de mensen in de hoogste opleidings/inkomensklassen doen het in deze opzichten “slechter” dan hun soortgenoten in een ontwikkeld land met een kleine sociale ongelijkheid. Aan de slechte kant van het spectrum staan de VS, aan de gunstige kant (met weinig ongelijkheid en goede scores) de Scandinavische landen en Japan.
Na de voordracht van Wilkinson traden er drie sprekers op over de vraag hoe in dit opzicht de situatie in Nederland is. Hoewel Nederland in de Europese landen een middenpositie bekleedt, is volgens hoogleraar economische en sociale geschiedenis Bas van Bavel met name de verdeling van het vermogen in Nederland enorm scheef. De “onderste” 60% van de bevolking bezit samen slechts 1% van het totale vermogen in Nederland (en dit is nog gunstig weergegeven, omdat er op het naar het buitenland gesluisde vermogen natuurlijk geen zicht is). De rijkste 2% van de Nederlanders bezit samen 32% van het totale vermogen (of meer dus). Gelach in de zaal toen Van Bavel meldde dat de gehele media in Nederland in handen zijn van drie miljardairs: De Mol, Berlusconi en Murdoch. Grappig ja, maar denk je de politieke implicaties daarvan eens in, aldus Van Bavel.
Karien Stronks, hoogleraar sociale geneeskunde aan de UvA/AMC, liet zien hoe lager opgeleiden in Nederland niet alleen een korte levensverwachting hebben, maar vooral ook een veel langere periode van gezondheidsproblemen. Laagopgeleide mannen en vrouwen hebben 14 jaar eerder gezondheidsproblemen dan hoogopgeleide mannen en vrouwen. [1] Stonks wees op verschillende oorzaken voor dit enorme verschil op verschillende factoren. Naast leefomgeving en ongezond werk speelt vooral gedrag een belangrijke rol. Op dat punt komt het beleid in een impasse terecht, omdat mensen zich niet graag op hun gedrag laten aanspreken, dat wordt al gauw als betuttelend opgevat.
Daar zit volgens mij dan ook de grootste denkfout (van de politiek, niet van Karien Stronks). We zien gedrag, in dit geval de ongezonde leefstijl van de laagopgeleiden: vet eten en roken, teveel als een individuele keuze. Elke beperking aan dat gedrag kan dan inderdaad worden opgevat als betutteling, een inperking van de in onze cultuur zo hooggedragen keuzevrijheid. Maar de vraag die we ons moeten stellen is: klopt dat wel? Is ongezond gedrag in de lagere sociale klassen wel een vrije keuze? Wat betreft roken en ongezond eten is dat maar zeer ten dele waar. In dit artikel wordt uitgelegd dat ongezond gedrag meestal het gevolg is van armoede en slechte leefomstandigheden en niet de oorzaak. 
De schrijfster zegt heel terecht dat ze met het maken van een gezondere keuze helemaal niets opschiet: het verandert niets aan haar situatie en het zou haar de enige troost en ontspanning ontzeggen die ze nog wel heeft. Daaraan zou ik willen toevoegen: roken en eten (alcohol ook trouwens) zijn bij uitstek sociale aangelegenheden. Je rookt zoals je directe omgeving (huisgenoten! familie!) rookt, je eet zoals je gezin, familie, kennissen, vrienden eten. Je kunt er dan voor kiezen om niet te roken (hoe hou je dat vol, afkicken als de rest wel rookt?) of niet mee te eten. Maar dat betekent een sociale isolatie van heb ik jou daar. En het levert je helemaal niets op. Behalve misschien, ooit, op den duur, een piepklein beetje gezondheidswinst. Welke overigens teniet zal worden gedaan door verlies aan sociaal netwerk - maar dit terzijde.
Willen "we"  daar iets aan veranderen, dan moeten we niet sturen op gedrag (want betuttelend) maar op omstandigheden. Wisten jullie dat de prijs van groente en fruit de afgelopen jaren gestegen is ten opzichte van andere voedingsmiddelen?[2] Daarnaast is er een enorme verleidingsindustrie die ervoor zorgt dat het aanbod van ongezond vrijwel overal aanwezig is (en met name op de plekken waar gewone mensen komen: winkels, bioscopen, zwembaden! sportzalen en -kantines!) Het aanbod van gezond ontbreekt, ga zelf maar kijken. Het is er niet. De minister denkt dat wij zelf gezonde keuzes maken in een gezonde omgeving. Het omgekeerde is waar: we maken ongezonde keuzes in een ongezonde omgeving. Die omgeving ziet er voor hoger opgeleiden overigens anders uit dan voor lager opgeleiden.
Sturen op omgeving dus, niet (direct) op gedrag. Waarom zorgen scholen niet voor een gezond aanbod van eventueel ontbijt en in ieder geval lunch? Als je een schaal gesneden fruit en rauwkost voor een bunch pubers neerzet, is het weg voor je met je ogen kunt knipperen. [3] Het huidige gezondheidsbeleid richt zich op gedrag. Wat nog erger is: ze werkt samen met de aanbieders van ongezonde producten. De gedachte is dat deze aanbieders dan vanzelf gezondere producten gaan leveren. De realiteit zal zijn dat ze hun merknamen op scholen kunnen promoten. Merkentrouw, je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen... [4]
De ware ongelijkheid zit dus in de beperking van de keuzevrijheid door de omstandigheden. Daar moeten we die mensen niet op aanspreken, want dat is inderdaad betuttelend. Maar ook geheel onterecht. Laten we zorgen voor een structureel gezonde omgeving, dan volgen de keuzes vanzelf.


(voor een kernachtige samenvatting van het betoog van Wilkinson zie http://www.ted.com/talks/richard_wilkinson.html)

maandag 18 november 2013

Nederland in ideeën

Wie nog op zoek is naar een cadeautje voor onder de kerstboom of in de schoen, zou eens moeten kijken naar “Nederland in ideeën,” dat ik onlangs in handen kreeg. Ideeën komen soms zomaar opzetten in de periferie van je gedachten, waar ze soms lang, soms kort verblijven. Sommige ideeën groeien uit tot belangrijke innovatie, andere ideeën veranderen van eigenaar of verdwijnen uit het bewustzijn. Toch begint elke belangrijke ontwikkeling met een idee.
De samenstellers van dit boek hebben aan 101 mensen gevraagd welk idee (of inzicht, of welke innovatie) volgens hen ons land heeft veranderd, of dat naar hun mening nog zal gaan doen. De uitkomst was een scala aan onderwerpen, van fiets tot feminisme, van kwantum informatietechnologie tot eenvoud. Over 101 onderwerpen vind je hier een korte uiteenzetting. Het aardige is dat je op die manier een overzicht krijgt (waar vind je tegenwoordig nog een overzicht?) van wat er gaande is in ons land, ook over onderwerpen waarin je je normaal gesproken niet zou verdiepen. En mocht je méér willen weten, dan kun je daarop verder zoeken.
Met overzicht heb je helaas nog geen samenhang, en dat is wel een klein bezwaar van dit boek. Tegelijk is het ook de kracht ervan, er wordt geen dwingende richting gekozen. Kritiek op een ontwikkeling wordt in het volgende stuk omgezet in pleidooi voor dezelfde, of een andere ontwikkeling. Soms met een verrassend ander inzicht. Zo las ik tot mijn grote teleurstelling een neo-liberaal pleidooi van Heleen Dupuis om de huidige welvaartsstaat af te schaffen en de burgers hun zelfstandigheid en weerbaarheid terug te geven. Ik had van haar wel wat meer historisch besef verwacht. De welvaartsstaat is immers opgericht voor diegenen die om welke reden dan ook niet zelfstandig en weerbaar waren. Die worden dat niet vanzelf door die welvaartsstaat af te schaffen.  Het volgende stukje van Annemarie van Gaal verraste mij in positieve zin, zij pleit voor meer eenvoud in de verzorgingsstaat, opdat niet nog meer mensen afhaken.
Een idee dat naar mijn mening een heel breed podium mag krijgen, is het stuk van Roel Hermans over de dikmakende omgeving en de rol van het overheidsbeleid. Terwijl de voedingsfabrikanten ons continu blootstellen aan zoveel mogelijk verleidingen en prikkels, denkt de overheid nog altijd dat het maken van goede en bewuste keuzes op het gebied van voeding, de verantwoordelijkheid van de burger is.  De overheid roept scholen en burgers op om een gezonde keuze te maken, maar het blijft bij aanmoediging, scholen worden nauwelijks financieel ondersteund. Ondertussen heeft de voedingsindustrie vrij spel, en voeren ze met een “gezondheidsoffensief” en medewerking aan projecten voor een gezonde leefstijl, vooral een schijncampagne. Het wordt tijd dat de overheid actief gaat werken aan een gezonde leefomgeving, waarin burgers ook echt een gezonde keuze kunnen maken. Bijvoorbeeld door het `stoplichtsysteem’, dat precies aangeeft welke keuze we beter wèl (groen) of niet (rood) maken. Van ongezond voedsel moet duidelijk zijn dat het ongezond is, en het moet makkelijker zijn om een gezonde keuze te maken dan een ongezonde. De overheid moet hierin eindelijk haar verantwoordelijkheid nemen en dit niet overlaten aan de voedingsindustrie. Wat daarvan het gevolg is, weten we immers al.
Zo vind je in dit boek tal van onderwerpen. Fijn voor in de kerstvakantie. Een aanrader voor allen.
 
Nederland in ideeën, 101 denkers over inzichten en innovaties die ons land verander(d)en. Onder redactie van Mark Geels en Tim van Opijnen. Maven Publishing, 2013.

woensdag 30 oktober 2013

Zelfstandige Zonder Poen, zzp'ers tussen ideaal en werkelijkheid


Er gaat een zucht van verlichting door zelfstandig werkend Nederland: de zelfstandigenaftrek voor de belastingen blijft gehandhaafd. Pogingen om deze af te schaffen stuitten op dermate groot protest, dat de politiek overstag is gegaan. De zzp’ers zeiden de aftrek nodig te hebben om net rond te kunnen komen, voor velen dreigde faillissement. Maar waarom wilde men aanvankelijk de zelfstandige zo hard aanpakken? Wat is het beeld van de flexibele arbeider, en klopt dat beeld wel?

Freelancers waren er al een hele tijd, maar een aantal jaar geleden kwam de zzp’er op, de Zelfstandige Zonder Personeel. In hoger opgeleide kringen overheerste het idee dat dit de dappere, onafhankelijke geesten waren die het juk van de vaste aanstelling van zich afwierpen en de vrijheid kozen. Met alle ruimte om zich ten volle te kunnen ontplooien, profiteerden zij van het voordeel van een ruime markt vol werk. Het geld stroomde binnen. Dit beeld begint barsten te vertonen, steeds meer zzp’ers zitten door de crisis zonder opdrachten èn zonder uitkering. Voor het eerst krijgen de voedselbanken met hoger opgeleide klanten te maken, deels ook zzp’ers.

Veel minder oog was er voor de andere zelfstandige, de zelfstandige tegen wil en dank. Dat zijn de vele, vele mensen die o.a. in de bouw, landbouw, vervoerssector en in de horeca uit de reguliere banen zijn gestoten en alleen als zzp’er mochten terugkeren om onder zeer onzekere voorwaarden hetzelfde werk te doen. Ook deze groep lijdt onder de crisis. Wanneer een opdrachtgever geen werk heeft, zijn zij de eersten die thuis zitten. Veel zzp’ers zijn voor langere tijd verbonden aan één bedrijf en die tijdsduur neemt toe, gemiddeld zitten ze daar inmiddels twaalf maanden. (1) Berucht zijn inmiddels de verhalen over PostNL, die de postbodes ontsloeg en zelfstandige postbestellers wierf met een charme-offensief over de voordelen van vrijheid en zelfstandigheid. Geen woord over nulurencontracten en de onzekerheid voor nu en de toekomst. Geen woord ook over de verplichte hoge kosten van aanschaf van een bedrijfsauto, waarna de opdrachten ineens uitblijven zodat de zelfstandige met de kosten zit en PostNL geen enkele verplichting heeft. Hiertegen is overigens met succes gestaakt, wat voor zzp’ers een noviteit genoemd mag worden. (2)
Het is duidelijk dat het beeld van de zzp’er bijstelling behoeft. De Vrije Geesten die binnenlopen met gigantische uurtarieven zijn er natuurlijk, maar als gevolg van de crisis worden dat er steeds minder. In hun kielzog verschenen steeds meer aspirant vrije geesten, die door crisis en reorganisaties op straat kwamen te staan, besloten om dan maar zzp’er te worden en vervolgens met steeds meer mensen in een steeds kleinere vijver van opdrachten stonden te vissen. Met hun dalende tarieven – ja, de hypotheek moet toch worden betaald- beconcurreerden ze ook nog eens de vaste werknemers van hun opdrachtgevers, zodat ook die op straat kwamen te staan en “ervoor kozen” om zzp’er te worden…

De flexibele schil groeit en doet groeien

Flexibele arbeid, zoals flexibele arbeidscontracten of het inhuren van zzp’ers, is een steeds belangrijker vorm van werk geworden. Het aantal werknemers met een flexibel of tijdelijk arbeidscontract is toegenomen van 12 procent in 2001 naar 16 procent van de werkzame beroepsbevolking in 2012,  het aandeel zelfstandigen zonder personeel is in die periode toegenomen van 7 naar 10 procent (cijfers CBS).

De flexibele schil werkt als een buffer tussen vraag en aanbod van arbeid. Voor korte opdrachten is het op die manier makkelijk om een hoog- of specifiek opgeleide kracht in te huren, waarna beide partijen huns weegs kunnen gaan. Ook kun je als bedrijf voor korte tijd (bij een grote order) snel aan veel arbeidskrachten komen, om in rustiger tijden niet met enorme verplichtingen aan een overschot aan personeel te zitten. Kortom, de flexibele schil heeft een essentiële functie voor werk- en opdrachtgevers.

So far, so good, maar in de kapitalistische overlevingsstrijd is flexibele arbeid een centraal onderdeel geworden van het economisch beleid van bedrijven: zij moéten, om te kunnen blijven concurreren en op straffe van boze aandeelhouders, vijandige overname of faillissement, wel winst maken tegen steeds minder kosten. Zodoende wordt arbeid naar lagelonenlanden uitbesteed, of ontslaat PostNL de dure vaste krachten om ‘flexibele’ werknemers als zelfstandige terug te huren. In de vervoerssector (o.a. taxibedrijven) worden “werknemers” in rustige uren naar huis gestuurd, waarop ze een paar uur later weer mogen opdraven. De niet-gewerkte uren worden dan ook niet betaald. In de bouw werken zelfstandigen bij vorst gewoon door, omdat ze niet doorbetaald krijgen. Als een klus niet doorgaat, kunnen ze gewoon weer naar huis. Zonder werk dus zonder geld. Het is inmiddels bekend dat supermarkten en drogisterijketens als Kruitvat hun prijzenoorlog “betalen” door zeer goedkope tieners te laten werken. Als die recht krijgen op een vaste aanstelling, of als ze 16 of 18 worden, dan maken ze gewoon plaats voor nieuwe jonge tieners. Bedrijven bouwen aan hun imperium niet langer met, maar over de hoofden van hun flexibele werknemers.

Zzp’er tussen ideaal en werkelijkheid

Dé zzp’er bestaat niet. Tussen de vrijgevochten goudzoeker en de gedwongen dagloner zijn talloze varianten, met zowel voordelen van vrijheid en eigen zeggenschap als de nadelen van te weinig opdrachten en grote onzekerheid.

Natuurlijk, je kunt jezelf verzekeren, en sparen voor je pensioen. Maar verzekeren is duur en als je net (of niet) genoeg geld binnenhaalt om je hypotheek te betalen, dan kom je aan zo’n uitgave niet toe. Dat geldt ook voor de zogenaamde broodfondsen, waarin je je met andere zelfstandigen verenigt om met elkaar de klappen op te kunnen vangen. Maar dan moet je allereerst wel voldoende omzet draaien. En als je daarna te lang ziek bent of geen nieuwe opdrachten krijgt, kijken ze je echt wel weg. Een collectieve verzekering en sociale zekerheid, moet toch echt collectief zijn en dus van de overheid komen. Die dreigde juist de tegemoetkoming aan de sociale onzekerheid van het zelfstandig ondernemerschap- de zelfstandigenaftrek, af te schaffen. De zzp'ers werden daarbij vooral gezien als mensen die zich aan het stelsel van sociale zekerheid onttrokken, het werd hoog tijd dat ze eens wat meer zouden gaan bijdragen of in ieder geval geen voorkeursbehandeling meer zouden krijgen. Was de regering verblind door het idee van vrijgevochten goudzoekers en het neoliberale ideaal van het vrije, zelfstandige individu? Waren ze even vergeten hoe dat er in de praktijk uitziet?

De vrijheid heeft een prijs

In 2009 en 201o verdiende ongeveer een derde van de zzp'ers minder dan 1.250 bruto per maand. Gemiddeld verdienden ze met 34.000 bruto per jaar net boven modaal, maar nog altijd veel minder dan de zelfstandigen mèt personeel met hun 59.000 euro per jaar. (3)Er zijn aanwijzingen dat de crisis met name de zzp’ers treft. (4) Om rond te kunnen komen, accepteren de zelfstandigen steeds lagere tarieven. Maar liefst 63 procent van hen meldt de gevolgen van de crisis te voelen: de tarieven staan onder druk en 27 procent meldt dat er minder opdrachten zijn.

Veel mensen met vaste aanstellingen zijn jaloers op hun de vrijheid van de zzp’ers, de ruimte om jezelf te ontplooien zonder de hete adem van de baas in je nek. Vanuit hun positie gezien is dit wel begrijpelijk. Door alle reorganisaties,  bedrijfsfusies en verzelfstandiging (marktwerking!) van voormalige overheidsinstanties, is de werkdruk enorm toegenomen. Waar hoogopgeleide werknemers eerst ruimte hadden voor eigen inzicht en ontwikkeling, moeten er nu targets gehaald worden en per jaar minimaal anderhalve ton aan opdrachten binnengesleept worden. En door bezuinigingen en reorganisaties moet steeds minder mensen steeds meer werk doen, met een onzekere toekomst. Geen wonder dat de ‘vrijheid’ van het zelfstandige bestaan zo’n grote aantrekkingskracht heeft.

Dat ideaalbeeld wordt door de zelfstandigen met grote stelligheid in stand gehouden. Het is immers je eigen motivatie, je individuele ontplooiing die je dagelijks nodig hebt om aan de gang te blijven. Toegeven aan negatieve gevoelens kost alleen maar extra energie en bovendien: wie wil zichzelf profileren als loser? Wat niemand wil zien, is dat dit een doctrine is, een nieuwe heilsleer, waarbij kritiek bij voorbaat verdacht is. Als het goed gaat, is dat eigen verdienste. Maar als het fout gaat, is het eigen schuld. Dus blijven de zzp’ers positief, ook al zijn er geen inkomsten. Want als je negatief doet, komen er zéker geen opdrachten en stuit je in je omgeving op groot onbegrip en verwijten dat je blijft hangen in een slachtofferrol.

Het is daarom een slecht teken dat er zoveel protest was tegen de afschaffing van de zelfstandigenaftrek: als zzp’ers al laten merken dat ze anders niet rondkomen, dan is het zeker mis. Het is ook een signaal dat de politici zich, wellicht vanuit hun eigen riante positie en goedbetaalde bijbanen en klussen,  behoorlijk verkeken hebben op die zelfstandigen. Het begint ze nu eindelijk te dagen en het zou goed zijn als ze zich eens zouden verdiepen in de dynamiek van zelfstandigheid en uitbuiting. Dan zouden ze ook niet voorstellen dat werknemers –zoals nu in het sociaal akkoord is opgenomen- eerder recht krijgen op een vaste aanstelling, want dat zal er alleen maar toe leiden dat je eerder ontslagen wordt. Beter zouden ze aan bedrijven een maximum stellen wat betreft het percentage of de tijdsduur van tijdelijke arbeidskrachten. Dat er nu meer dan een miljoen zelfstandigen zijn, is niet het gevolg van een vrijheidsideaal, maar het resultaat van een arbeidsmarkt die zichzelf heeft uitgehold.

Met behoud van kwaliteit?

Behalve tot grote financiële nood onder zzp’ers heeft deze ontwikkeling ertoe geleid dat kwaliteit plaats maakte voor het draaien van productie. Voor kwantiteit dus. Als er steeds minder budget is voor het inhuren van professionals, verdwijnt vanzelf de professionaliteit: dat is al gaande in de journalistiek, waar je voor een opiniestuk niet (meer) betaald wordt. Dat is zichtbaar in vele (semi-)overheidsinstellingen en bedrijven, waar public relations en communicatie in handen zijn van stagiairs, dat is zichtbaar op congressen, waar wel budget is voor een dure locatie en catering, maar niet voor de sprekers. Of op een hbo-opleiding, waar iemand die een gastcollege komt geven wordt afgescheept met een boekenbon. Talloze –ook vooraanstaande- opiniesites willen je graag als columnist, maar voor de eer en de “naamsbekendheid”, wat de belofte inhoudt dat nog niet gedefinieerde anderen je ooit zullen gaan betalen. Dat is zichtbaar op Twitter, waar “vacatures” en oproepen voor mensen die het “leuk vinden” ergens aan mee te werken, steeds vaker neerkomen op gratis werk of stages. En het is zichtbaar in de bedrijven zelf, waar tijdelijk ingehuurde mensen hun klusje komen doen. Echte verbinding met het bedrijf –zowel emotioneel als inhoudelijk- ontstaat niet in drie maanden tot een jaar, met uitzicht op ontslag. Zelfs op hogescholen en universiteiten worden steeds meer flexwerkers ingezet. Er komt een kantelpunt waarop ontwikkeling van opleiding en onderzoek in gevaar komt. Dat kantelpunt zijn we volgens sommigen al gepasseerd.

In een uitzending van BNR(5) spraken drie vooraanstaande zzp-woordvoerders(6) in lyrische bewoordingen over een mogelijke toekomst waarin iedereen zzp’er is. Gonggrijp en Bink prezen de vrijheid en de optimale ontplooiing van de talenten van ieder individu, terwijl Mesters stelde dat in de Middeleeuwen eigenlijk iedereen zzp’er was, verenigd in de gilden. Het ontwikkelen van denkbeelden en innovaties zou in onze tijd moeten komen uit de vrijwillige organisatie van zzp’ers in een nieuwe variant van de gilden. Waar met geen woord over gerept werd, was dat de gilden in het verleden een zeer strakke organisatievorm waren, met een strenge controle op kwaliteit en een machtig monopolie op de prijzen. En waar al helemaal niet over gesproken werd, was dat er in de middeleeuwen en nog lang daarna de meerderheid van de mensen horigen, dagloners en losse arbeiders waren, die hun inkomen nooit zeker waren en van klus naar klus, van dag naar dag, hun dagen sleten in honger, armoede en grote onzekerheid. Niet voor niets leidde de industriële revolutie, waarin de arbeiders het sluitstuk waren, tot de Sociale Kwestie. Staat een dergelijk vraagstuk ook nu weer voor de deur?

Het wordt daarom tijd dat beleidsmakers kijken naar de bredere context van werk en veranderingen in de samenleving. Waar zovelen voor dezelfde problemen komen te staan, wordt het tijd naar de samenhang van sociale ontwikkelingen te kijken en niet naar de kenmerken van individuen, zei C. Wright Mills (7). Zonder dat inzicht blijft de discussie over zzp’ers beperkt tot het herhalen van ideologische mantra’s.

Noten:

(3) Bron: Fabian Dekker (2013): En toen waren er zzp’ers.
(5) http://www.bnr.nl/radio/de-nieuwe-wereld/447700-1310/de-nieuwe-wereld-wat-als...-iedereen-zzp-er-is
(6) Linde Gonggrijp, directeur van vakbond FNV Zelfstandigen, Mirjam Bink, medeoprichter van ondernemersclub Ondernemend Nederland en zelfstandig internetrecruiter en Han Mesters, historicus en ABN Amro-sectorbankier
(7) C. Wright Mills (1959): The sociological imagination

dinsdag 1 oktober 2013

Kan papa dit oplossen?

Vandaag in De Volkskrant mijn opiniestuk als reactie op het artikel van Irene Zwaan. Omdat er toch wel heel veel nuance weggevallen is, hieronder de uitgebreide en bijgewerkte versie.




Een kind heeft beide biologische ouders hard nodig en het wordt tijd dat het belang van de aanwezige vader onder ogen wordt gezien, zo stelt Irene Zwaan in de Volkskrant van 27 september. En hoezeer ik  ieder kind zijn of haar vader en moeder van harte gun, van haar argumenten klopt heel weinig. De argumenten zijn vooral moralistisch van aard –gebaseerd op een jarenvijftig gezinsideaal- en daarbij een harde klap in het gezicht van alleenstaande ouders (m/v) en homo- of adoptieouders.
Volgens Zwaan ligt het bewijs voor haar stelling in cijfers uit onderzoek. Kinderen zonder aanwezige vader komen vaker in de problemen, maken vaker gebruik van Jeugdzorg en doen het slechter op school. Ook bleken de arrestanten bij de rellen in Londen veel vaker dan gemiddeld op te groeien in een vaderloos gezin.
Dat zijn inderdaad zorgelijke cijfers, maar Zwaan maakt een bekende fout, namelijk dat zij samenhang aanziet voor oorzaak. Ze ziet een bovengemiddeld aantal kinderen zonder vader in de problemen en concludeert dat de vaderloosheid de oorzaak moet zijn. Maar is dat ook zo? Het is veel waarschijnlijker dat er achterliggende oorzaken zijn, die zowel cijfers voor probleemgedrag als het uiteenvallen van het oorspronkelijke gezin verklaren.  Die achterliggende oorzaken zijn in dit geval erfelijkheid (van gedragsproblemen en verstandelijke beperkingen) verslaving en armoede, vaak in een elkaar versterkende combinatie.
Het kan heel zwaar zijn om een kind met een verstandelijke beperking en/of gedragsproblemen te hebben, zó zwaar dat je relatie het niet redt. Andere bedreigende factoren voor je relatie (al dan niet huwelijk) zijn armoede, verslaving en ziekte. Twintig procent van de vrouwen noemt verslaving en lichamelijk geweld als aanleiding voor echtscheiding (1).
Uit het promotieonderzoek van Marigo Teeuwen (2) blijkt dat jongens met een licht verstandelijke beperking een veel grotere kans lopen (dan andere jongens) in het criminele circuit terecht te komen. Zij onderzocht waarin deze groep jongens afweek van de licht verstandelijk beperkte jongens die niét in het criminele circuit terechtkwamen en vond drie factoren: zwakke familie, foute vrienden en drugs. Vooral van belang was –en nu komt het- dat de helft van die ouders zelf verstandelijk gehandicapt was.
Veel gedragsproblemen hebben een erfelijke component.  Dat verklaart ook dat kinderen uit intacte gezinnen het beter doen dan kinderen uit stiefgezinnen, die laatsten hebben namelijk vaker te maken met die erfelijke problemen. De aangeboren componenten voor gedragsproblemen zorgen voor een grotere kans op armoede, lagere schoolprestaties, minder kansen op de arbeidsmarkt, verslaving en echtscheiding.  Armoede zelf is – en dat blijkt uit degelijk onderzoek- een factor van betekenis voor gedragsproblemen en verslaving, minder kansen in het onderwijs en vervolgens op de arbeidsmarkt. Die factoren komen vaak in combinatie voor.
Zwaan stelt zich heel idealistisch de inmenging van een stabiele vader voor, maar de moeders uit het verhaal hebben wellicht een heel goede reden om de vader buiten de deur te houden, zie de cijfers van verslaving en fysiek geweld. Vervolgens komen de alleenstaande moeders in armoede terecht, of ze nu werken of niet. De armoede zelf is bron van veel problemen. Het zijn deze vicieuze cirkels van gedragsproblematiek en armoede die de uiteindelijke problemen veroorzaken. Dit kan niet goedgemaakt worden door de aanwezigheid van de biologische vader, vooral omdat die vaak onderdeel is van het probleem (dat kan overigens ook gelden voor de moeder). Geen ingrediënten voor een stabiel huwelijk dus. Nog afgezien van de vraag hoe we die vaders er met de haren moeten bijslepen.
De kinderombudsman bracht dit jaar een rapport uit over armoede in Nederland en de gevolgen voor kinderen. Hij stelt dat in het algemene armoedebeleid, de leefsituatie van kinderen van 0-18 jaar “maar magertjes aan bod komt”(3).  Op dat terrein valt nog veel te winnen, maar de politieke praktijk is anders: op kinderopvang wordt bezuinigd, de kinderbijslag wordt teruggeschroefd, de jeugdzorg wordt overgedragen aan gemeenten die daar niet op voorbereid zijn. 
Zwaan kijkt ten onrechte niet naar de éénoudergezinnen met alleen een biologische vader of moeder waar het prima met de kinderen gaat. Waarom zou ze ook? Dat is niet in het belang van haar moralistisch gepreek. Dat ze daarmee vele ouders in het gezicht slaat, is voor haar blijkbaar niet van belang. De afwezigheid van vaders zorgt niet per sé voor problemen. Zo blijkt uit promotieonderzoek (UvA, 2012) van Loes van Gelderen (4) dat kinderen met twee moeders net zo gelukkig zijn en niet meer gedragsproblemen vertonen dan kinderen uit `gewone’ gezinnen. Ook klopt het beeld van de overbeschermende moeder niet: onderzoek van de Universiteit van Rochester(5) toont aan dat er geen strakke scheiding is in persoonlijkheidskenmerken tussen vrouwen en mannen, zelfs niet wat betreft ‘mannelijke’ kenmerken en ook niet wat betreft zorgende kenmerken. Er is vooral een zeer grote overlap tussen mannen en vrouwen, zodat we mogen concluderen dat moeders zo nodig zeer wel in staat zijn te vaderen, en vaders evengoed kunnen moederen.
Ik gun ieder kind een gelukkige jeugd en een stabiele thuisbasis, of dat nu met beide biologische ouders is, met één van beide biologische ouders, met twee moeders, met twee vaders of met een of twee lieve adoptieouders. De praktijk is helaas soms anders, maar dat los je niet op met een jarenvijftigmodel. Sommige problemen los je helemaal niet op. Maar op grond van een minderheid kun je geen uitspraken doen over het geheel, dat verschil zou Zwaan voor ogen moeten houden.

Noten:
(1) Cijfers CBS http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2006/2006-1862-wm.htm
(2) Marigo Teeuwen (promotie UvA, 2012: "Verraderlijk gewoon"):  
http://www.profi-leren.nl/files/saw_dc72_delinquent_gedrag.pdf
(3) Kinderombudsman 2013: Kinderen in armoede in Nederland, pagina 40
(4)Met dank aan Annemiek Verbeek voor deze verwijzing. Lees: “Net zo gelukkig met twee moeders” in Het Parool van 26 november 2012.
(5) Zie hiervoor de ijzersterke lezing van Asha ten Broeke: “How gender stereotypes influence the lives of women”

zondag 15 september 2013

Hoe de uitgever mij vond


“Achteraf kijk je een koe in zijn kont,” zegt mijn dierbare wederhelft altijd. “Háár kont,” verbeter ik dan, want ik ben erg vervelend. Maar het is waar, achteraf lijkt het allemaal zo logisch. Je komt ergens in je leven en dan lijkt het alsof het al die tijd zo moest wezen. Alsof je niet tientallen zijwegen bent ingegaan en van sommige zijwegen helemaal bent teruggekomen en op andere halverwege een afslag hebt genomen. Kortom, de weg naar hier is beslist geen rechte weg geweest.
En toch sta ik nu hier, op een plek die voor mij zo logisch en natuurlijk lijkt. Toen ik een paar jaar geleden voor mezelf begon, was ik echt zoekende. Ik tekende vaak van die wegwijzers met talloze pijlen alle kanten op. Wat wil ik, wat kan ik, wat zijn mijn mogelijkheden? Het viel allemaal niet mee. Maar één ding wist ik: ik houd van schrijven. En dus begon ik een blog. Om mezelf uit te vinden, om mezelf te kunnen uiten, en om vooral onderweg te blijven op al die kronkelpaden. En gaandeweg kreeg ik steeds meer zicht op mijn weg. En steeds meer lezers, ook via Twitter. Met hun feedback en steun werd mijn identiteit sterker. Ik werd steeds meer wie ik ben.
Mijn blogs werden opgepikt, en de site www.socialevraagstukken.nl vroeg of ik eens voor ze wilde schrijven. Inmiddels ben ik hun vaste columniste en “drager van het maatschappelijk debat”. En ik hield lezingen en voordrachten, bezocht symposia en bijeenkomsten. Mijn stem werd sterker en de grond onder mijn voeten steviger.
Zo sprak ik in juni een zaal vol onderwijsmensen toe over pesten. Het was een persoonlijk verhaal over pesten in mijn jeugd, maar ik wilde méér dan dat. Tenslotte ben ik ook socioloog en pedagoog. Wat kunnen mijn persoonlijke ervaringen met pesten toevoegen aan de meer wetenschappelijke kennis? Mijn bijdrage is (proberen) de verbinding te leggen tussen de ervaringen, de pijn van het pesten en de stand van zaken wat betreft de kennis over pesten. Waar lopen mensen die gepest worden, of wier kind gepest wordt, tegenaan? Waar zitten de gaten in de wetenschap en praktijk van anti-pestprogramma’s?
Aan het eind van mijn lezing kwam een dame van een uitgeverij naar me toe. Ze willen een boek voor ouders, over pesten. Ze had mijn blogs en columns over o.a. pesten gelezen, en vond mij hun (and I quote) “gedroomde auteur”.  Blozend zei ik dat ik toevallig al aan een dergelijk boek begonnen was…
Inmiddels zijn we een paar maanden verder en heb ik ongeveer de helft van mijn boek geschreven. De titel is er, de omslag heb ik al gezien… Het boek verschijnt waarschijnlijk in april. Ik zal de komende tijd wat minder blogs schrijven, maar ik houd jullie natuurlijk op de hoogte. Heel veel dank dat jullie me onderweg hebben gesteund. Ik had het niet zonder jullie gekund.

vrijdag 5 juli 2013

Bloginterview door @marysjabbens

Wil jij je even voorstellen?

Ik ben Mieke van Stigt, socioloog en pedagoog, moeder van een dochter, woon al 27 jaar gelukkig samen, in een leuk huis met tuin en konijn.
Wat is de reden dat je bent gaan bloggen?

Ik ben gaan bloggen om mezelf meer te profileren maar tegelijk om mijzelf ook meer “uit te vinden”, om te zien waar mijn kracht ligt en welke onderwerpen me liggen. De blogs zijn voor mij een manier om mij te uiten en ook om te netwerken: mensen kunnen op die manier zien wie ik ben en wat ik doe.
Hoe lang blog jij al?
Hoe vaak blog jij?
Heb jij vaste tijden waarop jij je blogs schrijft?

Ik ben twee jaar geleden begonnen met bloggen en schrijf tussen de 1 en 4 blogs per maand. Soms zijn het teksten die ik al eens voor een ander doel geschreven had. Op die manier bouw ik aan een soort portfolio, met blogs over uiteenlopende onderwerpen. Ik heb geen vaste tijden waarop ik schrijf, maar krijg soms “drang” tot het schrijven. Ik wind me ergens over op en dan volgt het blog vanzelf.
Heb jij altijd een thema of idee waarover je wilt bloggen of komt dat pas als je er voor gaat zitten?
Blog jij over alles?
Hoe zou jij jouw blogs omschrijven?

De meeste thema’s waarover ik schrijf liggen op het gebied van opvoeding, onderwijs, levensloop of werk. Dat is een vrij breed gebied maar ik probeer in mijn benadering toch wel een soort rode lijn te brengen: ik belicht de andere kant van het verhaal, de historische en/of sociologische achtergrond en reageer vaak op onrecht (of in ieder geval mijn gevoel van onrecht). Er zijn geen onderwerpen die ik bij voorbaat uitsluit, of het moet de privacy van anderen in gevaar brengen. Daar ligt voor mij wel een grens.
In hoeverre en waarom houd jij rekening met jouw lezers, of doe je dat helemaal niet?
Zijn er onderwerpen waarover je wilt schrijven maar het nog niet durft/wil/kan?

Ik schrijf vanuit mijn hart en hoofd, maar blijf wel bij mezelf. In die zin houd ik geen rekening met mijn lezers. Maar ik probeer wel om dingen zorgvuldig te formuleren, ik ben er niet opuit om mensen tegen het been te schoppen. En ik heb heel lang geaarzeld om te schrijven over pesten, met name over mijn eigen verleden. Mijn bedenkingen daarbij waren vooral dat het vaak erg wordt veroordeeld om jezelf neer te zetten als “slachtoffer”. Maar juist omdat ik dat een groot onrecht vind, schreef ik er dus toch over.
Hoe belangrijk zijn de statistieken voor jou?
Op wat voor manier en waar, maak je kenbaar dat je een nieuw blog hebt geschreven?
Ben je tevreden over jouw site?

Natuurlijk kijk ik of mijn blog gelezen wordt, en ik probeer er ook van te leren: welke blogs of onderwerpen zijn succesvol en waarom? Ik vind het ook fantastisch als mijn blog goed aanslaat. Maar sommige blogs wil ik nu eenmaal schrijven, dus het is niet zo dat ik, als een onderwerp niet populair is, er dan maar niet over schrijf. Als ik een blog geschreven heb zet ik het in ieder geval een paar keer op Twitter en vaak ook op mijn facebookpagina. Mijn blog staat nu op blogspot maar ik wil graag nog (ooit) eens mijn eigen website met alle gegevens èn mijn blogs.
Wat vind je van de reacties van lezers op jouw blog?

De meeste reacties zijn heel positief en geven een aanvulling op mijn verhaal. Daar heb ik veel aan. Heel soms komt er een verhaal dat kant nog wal raakt, zo iemand gebruikt mijn blog dan als eigen podium, of als reclame voor zijn/haar bedrijf. Dat vind ik minder geslaagd. In extreme gevallen verwijder ik die reactie dan.

donderdag 4 juli 2013

Eigenzinnig en niet bang


(Deze tekst schreef ik voor het liber amicorum ter gelegenheid van het afscheid van de socioloog Bart van Heerikhuizen als Universitair Hoofddocent aan de Universiteit van Amsterdam.)

Het was eind jaren tachtig en ik volgde de colleges Grondslagen van de Sociologie van Bart van Heerikhuizen. Ik weet niet eens meer over welke Grote Socioloog het ging, maar toen Bart zei: “net zoals de Spin Sebastiaan*, het is niet goed met hem gegaan” maakte mijn hart een sprongetje. Want ik herken me wel in Sebastiaan, met zijn drang van binnen, die je zou kunnen omschrijven als een moreel kompas. In de colleges over de grondslagen vond ik de heipalen voor mijn eigen sociologische fundamenten. Daarom, speciaal voor Bart, een stukje over de betekenis van de Spin Sebastiaan voor de sociologie.

 “Door het raam klom hij naar binnen, eigenzinnig en niet bang. Zeiden alle andere spinnen: kijk daar gaat hij met zijn drang.”

We leven in een tijd waarin dit morele kompas van groot belang is. Het  geeft richting aan het zelfsturende individu, dat zich in decennialange processen van democratisering en individualisering heeft losgemaakt van dwingende verbanden en zelf het eigen lot en de richting van zijn/haar leven in handen heeft genomen. Maar inmiddels is dit morele kompas van individueel kenmerk tot belangrijkste bepaler, ja zelfs tot enige bepaler en neoliberaal geloofsartikel verheven. Niet langer wordt naar generaties lange processen van seksespecifieke socialisatie, structurele ongelijkheid en discriminatie gekeken als bijvoorbeeld vastgesteld wordt dat er nog steeds minder vrouwen dan mannen aan de top zijn. Nee, die vrouwen hebben het aan hun eigen laksheid te danken dat zij niet verder komen. Zo is althans de toon van het huidige debat.

Inmiddels wordt ieder aspect van het menselijk leven en leed als een puur individuele zaak opgevat. Elke verwijzing naar omstandigheden wordt afgeserveerd met het dodelijke verwijt van slachtofferdenken, dus men zit zich harentrekkend in een hoekje te verbijten, wat ook als gevolg heeft dat er nauwelijks nog gedemonstreerd wordt. Want je zou allen maar protesteren tegen je eigen falen. Geen wonder dat vakbonden vergrijzen en juist de ouderenpartij zo groot wordt. De jongeren maken zich stille verwijten. Of zijn succesvol en hebben dat natuurlijk óók aan zichzelf te danken.

Dit is waar C. Wright Mills op doelde in zijn boek The sociological imagination (1959). Hij geeft het voorbeeld dat wanneer één persoon werkloos is, dat een persoonlijk probleem is dat in de privésfeer moet worden opgelost. Maar als 15 miljoen van de 50 miljoen werknemers werkloos zijn, dan moet je niet kijken naar het domein van mogelijkheden van het individu, maar naar de structuur van economische en politieke instituties.Het pleidooi van Mills voor een onderscheid tussen persoonlijke problemen en  publieke issues is nu weer heel actueel. Sociologische verbeeldingskracht is verder te zoeken en harder nodig dan ooit. De focus moet verschoven worden van persoonlijke verdienste danwel individueel verwijtbaar falen naar een perspectief waarin de situatie gezien wordt als kruispunt tussen de eigen biografie en de geschiedenis en structuur van de samenleving. Niet om aan de eigen verantwoordelijkheid te ontkomen, maar juist om deze scherper afgebakend te krijgen. Ondanks het belang ervan voor het individuele leven, mag de context van het morele kompas niet uit het oog verloren worden. De som van alle morele kompassen tezamen is namelijk geen samenleving met een moreel kompas, maar juist één zonder. Als we niet uitkijken.

Hier komt de tegendraadsheid van de Spin Sebastiaan uitstekend van pas. Het vergt moed om je web te spinnen, het weven van verbindingsdraden tussen de persoonlijke verhalen, om te zien dat het web als geheel méér is en een geheel eigen patroon – of zo je wilt figuratie - laat zien. Wat de Spin Sebastiaan doet, is het bedrijven van echte sociologie, hij heeft vast college bij Bart gevolgd.
Het vergt eigenzinnigheid, tegen de hoofdstroom van kortzichtigheid en reductionisme in, om als socioloog het web te weven, om je drang te volgen, eigenzinnig en niet bang. Nu maar hopen dat het de sociologen beter vergaat dan de Spin Sebastiaan. Hij werd opgeveegd.

*Uit het gelijknamige gedicht (1951) van Annie M.G. Schmidt
Literatuur: C. Wright Mills: The sociological imagination (1959)
Paul Verhaeghe: Identiteit (2012)

maandag 1 juli 2013

Een kleine geschiedenis van ouderbetrokkenheid

Inleiding*

Ouderbetrokkenheid staat dezer dagen flink in de belangstelling. Het ministerie maakt er serieus werk van, er is geen school of onderwijsbureau dat zich er niet mee bezighoudt en workshops en lezingen zijn alomtegenwoordig.  De algemene gedachte is dat de betrokkenheid van ouders gunstig is voor de leerprestaties van hun kinderen. Deze gedachte is relatief nieuw in onze samenleving. Daarom is het interessant om te zien wat de historische achtergrond is van ouderbetrokkenheid en welke maatschappelijke ontwikkelingen hebben geleid tot behoefte aan betrokkenheid en samenwerking tussen ouders en scholen. Dit inzicht kan helpen om ouderbetrokkenheid vorm te geven op een manier die voor ouders èn voor scholen werkt.

Geschiedenis van ouderbetrokkenheid 

Voortgezet onderwijs was een eeuw geleden een voorrecht voor kinderen uit de hogere sociale klasse, een relatief kleine groep van de bevolking. De meeste kinderen verlieten op hun 12e of 14e jaar de  school. Ouders, zeker de ouders uit het gewone volk, hadden zelf nauwelijks onderwijs genoten en kwamen niet op school, alleen als er iets flink mis was. Van communicatie was hooguit sprake in de vorm van eenrichtingsverkeer. Toch moeten we het ontzag dat men toen had voor de meester niet overdrijven. De communicatie met die ouders niet altijd even makkelijk, in de prachtige boeken van Theo Thijssen of in Ciske de Rat van Piet Bakker zie je daar mooie voorbeelden van.
Ouderbetrokkenheid in de zin van participatie van ouders in de scholen, kwam ongeveer in de jaren ‘70 van de vorige eeuw op. Op de vleugels van democratisering en veranderingen in gedachten over opvoeding –zowel bij pedagogen en op scholen als bij ouders- veranderde de sfeer op scholen in rap tempo. School moest leuk zijn, kinderen moesten gelukkig zijn en ouders en scholen zetten zich daarvoor in.
De scholen zelf veranderden, van strenge, kale ruimten met hoge ramen, waardoor kinderen niet naar buiten konden kijken, naar open, toegankelijke en gezellig versierde lokalen en gangen waar kinderen zich prettig konden voelen en ouders welkom waren. Ouders werden dan ook actiever in de school, meer betrokken bij hun kinderen dan in de oorlog of in de jaren ‘50 het geval was. Er kwamen leesmoeders, knutselvaders en de sfeer in de scholen veranderde ingrijpend, gedragen door enthousiaste teams van maatschappelijk bevlogen leerkrachten, die samen met een paar geestdriftige ouders zorgden voor een vrolijke, vrije sfeer.
Er is sinds de jaren ‘70 alweer veel veranderd. Geluk is nog steeds een belangrijk doel in de opvoeding, zowel van ouders als van scholen. Kinderen moeten goed in hun vel zitten, sociale vaardigheden ontwikkelen, zich prettig voelen op school. Dat draagt ook bij aan hun leerprestaties, althans, in onze cultuur.  Er zijn ook culturen waarin een keiharde prestatiedwang en discipline heersen. Dat wordt hier ongewenst gevonden.

Maar de jeugdperiode is niet langer vrijblijvend, zo deze dat al ooit geweest is. Er moet wel degelijk een bepaald niveau gehaald worden. De diploma-inflatie en ontwikkelingen in de economie en op de arbeidsmarkt hebben hun effect op het onderwijs. Eerst vooral in het voortgezet onderwijs, maar nu, via het steeds grotere gewicht van de CITO-toets, ook op de basisschool. Er moet weer gepresteerd worden, door scholen en door leerlingen.
Het onderwijs veranderde, maar ook de ouders zijn niet meer dezelfde, evenmin als de meesters en juffen. De democratisering en emancipatie maakten mensen mondiger, kritischer. Ouders waren steeds vaker hoger opgeleid, terwijl meester of juf juist relatief lager opgeleid waren. Ouders hebben ook (bijvoorbeeld via internet) toegang tot veel informatie en vormen èn uiten hun eigen mening. De opleiding tot meester of juf is niet langer één van de weinige manieren voor de knappe koppen uit de sociaal lagere klassen om maatschappelijk op te klimmen, het is nu een opleiding onder vele anderen, die een gemiddeld maatschappelijk aanzien geeft. Het zijn niet meer de knapste koppen die juf of meester worden, zoals in de jaren dertig en veertig. Het zijn ook niet langer de maatschappelijk bevlogen wereldverbeteraars, zoals in de jaren zestig en zeventig.
De communicatie met ouders veranderde. Ouders kregen meer inspraak en in de jaren tachtig werd deze ook wettelijk vastgelegd in de Wet medezeggenschap onderwijs. Ouders gingen zich meer met het onderwijs van hun kinderen bemoeien, werden mondiger en kritischer. Scholen konden vaak maar moeilijk wennen aan hun nieuwe positie, waarin de communicatie niet langer éénrichtingverkeer was. De nieuwe verwachtingen van scholen aan ouders, en van ouders aan scholen, stelden dan ook hoge eisen aan de vermogens tot communicatie, veel hoger dan ooit het geval was geweest (iets wat trouwens in de hele samenleving zichtbaar was). Nieuwe beroepsgroepen gingen zich specifiek met deze communicatie bezighouden.
 
Ook veranderden de eisen van de maatschappij. In de crisisjaren tachtig werd het buurthuiswerk grotendeels wegbezuinigd. Ook de traditionele zuilen verdwenen in rap tempo. De eisen die de samenleving aan individuen stelt, groeiden. Immers: laaggeschoold werk en fabrieken verdwenen naar lagelonenlanden. Een hoge opleiding werd van een voorrecht voor weinigen, via een kans voor sommigen, tot een noodzaak voor (vrijwel) allen. Deze ontwikkelingen  zetten niet alleen ouders en leerlingen, maar ook het onderwijssysteem onder hoge druk. Zo worden nu alle jongeren geacht hun startkwalificatie te behalen, wat niet alleen op hen en hun ouders een grote druk legt, maar ook op de scholen.  Daarnaast krijgen scholen steeds vaker allerlei maatschappelijke problemen op hun bord gelegd die zij moeten oplossen: op het gebied van verkeer, gezond eten, seksuele omgang en –opvoeding, internetetiquette en cyberpesten, de programma’s buitelen over elkaar. Maar vervolgens wordt er dan weer verweten dat er juist meer aandacht moet komen voor taal en rekenen. Ga er maar aan staan.
Wat bovendien veranderde, zijn de gezinnen. Niet alleen kwamen er door echtscheiding eenoudergezinnen of nieuwe samengestelde gezinnen; ouders –met name moeders- zijn ook meer gaan werken. Vaders zijn enkele uren meer gaan werken, maar vooral bij moeders is een grote omslag zichtbaar. In de jaren tachtig stopte tweederde van de vrouwen met werken bij de geboorte van hun eerste kind, en werkten moeders gemiddeld 5,7 uur per week.(1) Nu werkt  bijna 80 procent van de moeders, gemiddeld 16,7 uur per week.(2) Moeders werken ook nog eens bij voorkeur tijdens schooluren.  
Dit laatste betekent dat scholen niet meer op dezelfde manier op de inzet van ouders kunnen rekenen als in de jaren zeventig. Ouders, van hun kant, verwachten dat de samenleving en dus ook de school, rekening houdt met hun nieuwe werk en zorgschema. Immers, dit laatste wordt door de samenleving – de overheid, de hypotheekverstrekkers, werkgevers etcetera – ook van hen verwacht. Maar in de praktijk blijkt dat het onderwijs in Nederland zich maar langzaam aan de realiteit van werkende ouders aanpast.
De nieuwe verhoudingen hebben geleid tot nieuwe verwachtingen, van de samenleving aan ouders, van de samenleving aan scholen, van scholen aan ouders, van ouders aan scholen. Maar deze verwachtingen lopen bepaald niet synchroon, vallen niet in één kader te plaatsen, zijn vaak tegenstrijdig aan elkaar en zichzelf en worden niet ondersteund door overheidsbeleid. Zo kan het dus gebeuren dat zowel ouders als het schoolsysteem (en dus de leerkrachten) overvraagd worden. Door de overheid en door elkaar.

 
Wat is ouderbetrokkenheid en waarom is het belangrijk? 

Er is allereerst een belangrijk verschil ouderparticipatie en betrokkenheid thuis. De eerste is niet, de tweede wel van positieve invloed op de schoolprestaties.(3) Terwijl leerkrachten zitten te springen om  participerende ouders (vanuit hun overvolle agenda en de hoge verwachtingen van ouders inzake de sfeer en de activiteiten), willen schoolleiders juist graag dat ouders thuis betrokken zijn (vanwege de betere resultaten). Daarnaast wordt ouderbetrokkenheid steeds vaker gezien als een maatschappelijke functie van het onderwijs in de samenleving. Wat houden deze aspecten in?

a. ouderparticipatie
De behoefte aan ouderbetrokkenheid in de vorm van participatie van de ouders in de scholen, lijkt vooral de sfeer van de jaren ’70 te weerspiegelen, waarin ouders bijdroegen aan gezelligheid op school. In die zin zou je kunnen stellen dat deze behoefte vooral (maar niet alleen) vanuit school bestaat. Ouders worden dan gezien als een gratis stel handen in de klas, die bijdragen aan de activiteiten maar die ook de gaten moeten opvullen waar de school eerder heeft moeten bezuinigen. Deels zullen ouders hier graag aan tegemoet komen, zeker in het basisonderwijs. Zij stellen immers hoge prijs op een goede sfeer in de school van hun kinderen, met leuke activiteiten en extra’s. Ouderparticipatie heeft ook de vorm van deelname van ouders in de organisatie van de school, zoals de oudercommissie en medezeggenschapsraad. Deze vorm is al meer inhoudelijk, maar het gaat wel om minder ouders. Deze kunnen wel een brug vormen van het schoolbestuur naar de andere ouders, maar dit is nog steeds niet altijd vanzelfsprekend.
Maar ouders zijn zelf ook drukker bezet èn er wordt zelfs meer van ze gevraagd dan in de jaren zeventig. Hierdoor ontstaan spanningen tussen school en ouders, maar ook tussen ouders onderling. “het zijn ook altijd dezelfden die komen opdraven” versus: ja ze wil wel mee op schoolreisje maar is te beroerd om de wc’s schoon te maken”. Hoewel scholen vaak erg aandringen op deze vorm van ouderbetrokkenheid, heeft deze geen invloed op de schoolprestaties van kinderen. Overigens hebben de meeste scholen geen beleid op papier om ouders bij de school te betrekken, noch hebben ze inzicht in de vraag wat die betrokkenheid hun oplevert.(4)

b. ouderbetrokkenheid thuis
Laten we eens kijken naar de vorm van ouderbetrokkenheid waarvan bekend is dat deze wèl een gunstige invloed heeft op de leerprestaties: de ondersteuning thuis. Wanneer het gaat om positieve invloed van ouders op de schoolprestaties van hun kinderen, blijkt keer op keer dat het opleidingsniveau van ouders de allergrootste bepaler is.(5) Diverse factoren spelen een rol: erfelijke intelligentie, de sociaaleconomische positie van de ouders, hun culturele positie en de aspiraties die zij koesteren voor hun kinderen. Maar ook de school die zij kiezen (de kwaliteit en de cultuur ervan), de buurt en woonplaats spelen een rol.(6)
Traditioneel gezien zijn die kinderen het meest succesvol op school, van wie de thuiscultuur het best aansluit bij de (eisen van) de schoolcultuur. Door hun eigen denk- en werkniveau, en daarmee via hun culturele kapitaal(7) geven ouders hun kinderen kennis, normen, waarden en handvatten mee die gunstig zijn voor hun schoolontwikkeling. Het gaat hierbij om de kennis die zij hebben van de Nederlandse samenleving en haar verwachtingen, om kennis van boeken en literatuur, om culturele kennis en vaardigheden, om kennis van het onderwijssysteem zelf en om aspiraties: wat willen ze voor hun kind? Ouders met een hoog cultureel kapitaal dragen dat niet alleen over aan hun kinderen, zij sluiten ook het best aan bij de relatief hoogopgeleide leerkrachten en hun waarden (hoewel ze ook eerder teleurgesteld zijn in het niveau van leerkrachten en kritiek hebben). Daarnaast zijn deze ouders mondig, ze grijpen eerder in en kunnen ook andere bronnen in hun netwerk inzetten als de zaken niet gaan zoals zij willen.  
 
Kinderen van ouders met een goede opleiding en bijbehorende sociaaleconomische positie, hebben dus de beste onderwijskansen. Op zich is dat goed nieuws want de afgelopen decennia is het onderwijspeil in Nederland enorm gestegen. Steeds meer ouders hebben nu een hogere opleiding. Mensen volgden een hogere en langere opleiding dan hun ouders. Waar in 1950 nog slechts 4% van de 18-27 jarigen een hbo of universitaire opleiding volgde, was dit in 2008 al 31%.(8) Dat betekent dat een veel groter deel van de ouders nu hoogopgeleid is, er zijn ook steeds minder ouders met geen- of een heel lage opleiding. De verschillen in onderwijskansen tussen kinderen zijn daarmee veel kleiner geworden dan voorheen. En het algemene onderwijspeil van ons land is zodanig gestegen, dat tegenwoordig nog slechts een kleine minderheid van de jongeren het onderwijssysteem verlaten zonder startkwalificatie (een diploma op minimaal mbo2 niveau).(9)
Wanneer het nu gaat over ouderbetrokkenheid, gericht op schoolresultaten, blijkt dat de belangrijkste component ervan, het opleidingsniveau van de ouders, niet te beïnvloeden is. Andersom is er geen onderzoek dat wijst op het tekortschieten van ouders. Immers, anders zou de invloed van het schoolniveau van de ouders op de prestaties van hun kinderen niet zo groot zijn. We kunnen er daarom vanuit gaan dat het met de ouderbetrokkenheid van de goedopgeleide ouders wel goed zit. De kennis is er, ouders willen het beste voor hun kinderen en weten dat meestal ook voor elkaar te krijgen.
Bij de lager opgeleide ouders is die wil er óók, maar zij weten vaak niet precies wat zij moeten doen om hun kind te ondersteunen. Maar bovenal missen zij het benodigde culturele kapitaal. Ouderbetrokkenheid in die zin is dus eerder een kwestie van vermogen en onvermogen, dan van wil of onwil. Maar voor àlle ouders geldt dat niet alleen informatie over hun kind en de gang van zaken op school van essentieel belang is, maar ook duidelijke informatie of instructie over wat de school van hen verwacht. Want dat is niet bij alle ouders vanzelfsprekend bekend. De echte toegevoegde waarde van ouderbetrokkenheid ligt in de communicatie tussen school en ouders.

c. ouderbetrokkenheid in de samenleving
Een van de belangrijkste ontwikkelingen in opvoeding in de afgelopen decennia, is dat deze een "eenzame", of in ieder geval een versnipperde aangelegenheid is geworden. Werden kinderen voorheen door de gemeenschap: het dorp, de familie, de kerkgemeenschap opgevoed, tegenwoordig zijn ouders veel geïsoleerder of hebben hun individuele netwerken. Hun directe familie is kleiner en woont verder weg, de gezinnen zijn kleiner, de buren hebben niet vanzelfsprekend dezelfde opvattingen, de kerk speelt een veel kleinere rol en de buurt of het stadsdeel is veel anoniemer geworden.
Het lijkt erop dat ouderbetrokkenheid, de samenwerking tussen ouders en scholen en de gemeenschap die zij op die manier vormen, een bindmiddel is gaan worden of kàn gaan worden, die de gaten in de samenleving moet gaan opvullen. Dit is wat Micha de Winter de “Pedagogische Civil Society” noemt.(10) Dit streven is ook terug te vinden in diverse modellen voor ouderbetrokkenheid, die naast de leer- en opvoedingsdoelen ook een maatschappelijke functie voor ouderbetrokkenheid zien weggelegd. De school heeft in die visie niet alleen een functie voor de ouders en de kinderen, maar ook voor de buurt of directe omgeving.
De belangrijkste vraag om ouderbetrokkenheid op deze manier te laten werken is welke behoeften en van wie er op deze manier vervuld worden. Welke behoeften hebben ouders op het gebied van saamhorigheid in de buurt? Welke behoeften hebben scholen aan samenwerking in de buurt en wat beoogt de overheid op het gebied van overdracht van waarden en normen? Het risico is dat de school op die manier een nog grotere maatschappelijke taak krijgt, waarbij leerkrachten niet alleen les geven en kinderen helpen in hun ontwikkeling, maar ook nog de ouders moeten gaan “opvoeden” en ze helpen integreren in de samenleving, of de sociale cohesie in de buurt moet vergroten. Hoe nobel deze doelstellingen ook kúnnen zijn (de vraag is of iedereen dit wel wil), het kan ook een te grote, te zware taak zijn…


Tegelijkertijd is in deze tijd en in deze samenleving ouderbetrokkenheid (in de betekenis van communicatie tussen school en ouders) een noodzaak geworden, zowel voor ouders als voor scholen. Het is – het bovenstaande indachtig- wel belangrijk om te beseffen dat ouders daar onderling heel verschillend in kunnen staan. Er zijn grote verschillen tussen individuele ouders en hun leefsituaties, hun vermogens en onvermogens, hun wensen en behoeften. De meeste ouders vinden het welzijn èn het welslagen van hun kinderen erg belangrijk, wat die in de praktijk ook mogen inhouden. Er zijn ook grote verschillen tussen scholen, zowel wat betreft het soort onderwijs, de signatuur, de locatie en de schoolpopulatie maar ook wat betreft de doelstellingen van de school wat betreft inhoud en maatschappelijke functie. 
 
Het is daarom van het grootste belang dat scholen zich bewust worden van hun positie en doelstellingen en een visie ontwikkelen op ouderbetrokkenheid en de manier waarop zij die vorm willen geven. Wat verstaan zij onder ouderbetrokkenheid? Wie zijn de ouders en wat verstaan zij onder ouderbetrokkenheid? Hiertoe is voortdurende interactie noodzakelijk, ook nadat de visie is gevormd. Vooral moeten scholen kijken hoe hun boodschap bij ouders overkomt. Welke vragen hebben ouders? Waar kunnen zij de antwoorden vinden? 
De doelstellingen van de school kunnen alleen gerealiseerd worden als deze door zowel de samenleving als geheel, als door de ouders gedeeld wordt. Wederzijds respect is het sleutelwoord, maar in de praktijk is de communicatie van heel veel zaken afhankelijk. Er zijn immers enorme verschillen tussen ouders, tussen scholen, tussen buurten. Scholen moeten zich bewust worden van deze verschillen en van hun eigen positie daarin. Ook de positie van de school in de buurt is daarbij een punt van overweging. En samenwerking en inbedding in de buurt, is een kwestie van bewustwording en communicatie. 
Tegelijk is en blijft communicatie mensenwerk. Gezien het voorgaande is duidelijk dat zowel ouders als scholen de afgelopen decennia steeds verder onder druk zijn komen te staan. En onder druk verloopt communicatie niet altijd vlekkeloos. In dat geval is het zaak om verwachtingen helder te krijgen: de verwachtingen van de school aan ouders, de verwachtingen van ouders aan school of aan de leerkracht. Pas dan kan gekeken worden in hoeverre deze verwachtingen realistisch zijn, en haalbaar. Bovenal moet het besef overheersen dat scholen in deze tijd, in deze samenleving, niet kunnen zonder de medewerking en instemming van de ouders. Net zomin als ouders hun complexe taken kunnen uitvoeren zonder medewerking en ondersteuning van de scholen.

Tenslotte


Het is de nieuwe moderne wederzijdse afhankelijkheid die ouderbetrokkenheid, schoolbetrokkenheid en maatschappelijke betrokkenheid nodig maakt. We kunnen niet zonder elkaar. Scholen en ouders zullen dus met elkaar moeten gaan en blijven praten. Ouderbetrokkenheid is niet mogelijk zonder communicatie. Sterker nog: ouderbetrokkenheid ìs communicatie.
 
 

*Dit verhaal verscheen eerder in: F.Smit (red): Professionele communicatie. Partnerschap Ouders, school en buurt. ITS, Radboud Universiteit Nijmegen 2013.
Bewerkt en bijgewerkt november 2013.

Noten:

(1)  http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=124692
(2)  http://www.nrc.nl/carriere/2012/12/18/meer-moeders-aan-het-werk/
(3)  Blijkt uit onderzoek van o.a. Desforges en Abouchaar (2003): The impact of Parental Involvement, Parental Support and Family Education on Pupil Achievements and Adjustment: A literature review. Nottingham: Queen’s printer.
(4)  Ecorys: Gwen de Bruin e.a. (2012):  Monitor ouderbetrokkenheid in het po, vo en mbo. P.29
(6) J. Dronkers en P.M. de Graaf: Ouders en het onderwijs van hun kinderen. In: Dronkers, J. en P.M. de Graaf. Ouders en het onderwijs van hun kinderen. In: J. Dronkers en W. Ultee (red.): Verschuivende ongelijkheid in Nederland: sociale gelaagdheid en mobiliteit. Assen: Van Gorcum, 1995 (46-66). http://arno.uvt.nl/show.cgi?fid=76866
(7) Een term van de socioloog Pierre Bourdieu: het gaat om directe en indirecte kennis en levenshouding
(9) Nederland doet het in Europees verband heel goed, op de 4e plaats van de minste voortijdige schoolverlaters, zie ook http://www.nrc.nl/nieuws/2013/01/15/36-250-leerlingen-van-school-zonder-diploma/