Afgelopen dinsdagmorgen ging ik met mijn ouders (85 en 82)
naar het Verzetsmuseum in Amsterdam. Er was een tentoonstelling over de kinderuitzendingen
in de hongerwinter, een onderwerp waar veel mensen eigenlijk nauwelijks weet
van hebben.
Hongerwinter
In de winter van ’44-’45 was er met name in de grote steden
nauwelijks meer iets te eten (en daarnaast amper brandstof om eten op te
bereiden). Mensen stonden uren in de rij voor een pannetje waterige soep. De
situatie was nijpend, met name voor kinderen. Mensen stierven van de honger en
duizenden verzwakte kinderen dreigden om te komen. Vanuit vooral de kerken
ontstonden initiatieven om kinderen uit de steden bij boeren in de provincies
onder te brengen. Op het platteland was vaak nog wel iets te eten. De Duitse
bezetters stonden dit oogluikend toe, vooral omdat ze bang waren voor opstand
onder de hongerende bevolking.
Met schepen of vrachtwagens werden kinderen (tussen de 5 en 15
jaar oud) naar het platteland: Friesland, Overijssel, Groningen gebracht. Deze
transporten duurden lang, vonden vaak `s nachts plaats uit vrees voor
beschietingen. Na een lange en afschuwelijke tocht arriveerden kinderen bij hun
gastgezinnen. Wildvreemden die ze vaak niet eens konden verstaan. Maar ze
kregen te eten en zo overleefden ze de oorlog.
Aanvankelijk was er niet veel bekend over deze
kinderuitzendingen, die toch minimaal zo’n 40.000-50.000 kinderen hebben omvat.
Er waren wat verslagen van vlak na de oorlog, van de organisatoren zelf. Maar
een paar jaar geleden kwam één van de kinderen die destijds zelf uitgezonden
was, op het idee om verhalen te verzamelen van de (destijds) kinderen zelf, die
inmiddels ruim 70 jaar oud waren. Mijn moeder heeft destijds met haar verhaal
gereageerd op een oproep in het blad van de Katholieke Ouderenbond. Met haar
reageerden zo’n 200 anderen. Uit die verhalen en de nodige research is een boek
samengesteld: Fans Nieuwenhuis: Naar de boeren! Kinderuitzendingen in de
Hongerwinter.
En nu is er een tentoonstelling over dit onderwerp in het
Verzetsmuseum in Amsterdam, nog te zien tot 12 april 2015. Het thema wordt
verteld aan de hand van de verhalen van zeven mensen die destijds als kind
werden uitgezonden. Mijn tip: lees eerst het boek van Nieuwenhuis, die zelf ook één van de
verhalenvertellers van de tentoonstelling is. Het boek zelf is al enorm aangrijpend in de nuchtere weergave
van feiten. De verhalen, ervaringen van de kinderen zelf, komen vooral in de
tentoonstelling tot leven.
Het boek
Allereerst de omvang van het drama. De honger in de steden.
Een man in de rij voor de gaarkeuken die neervalt op straat. Dood. Het kind dat
het ziet gebeuren. Het overzichtje van de hoeveelheid calorieën die nog
beschikbaar waren via de voedseldistributie: April 1941: 1800. November 1944: 650.
Januari 1945: 550. (Normaal aanbevolen voor volwassenen: vrouwen 2100, mannen
2500 Kcal bij gemiddelde activiteit).
“De doktoren en verpleegsters in het Zuiderziekenhuis in
Rotterdam – ze werkten dag en nacht- kregen midden februari als ontbijt één
sneetje droog brood met een kopje surrogaat thee, om twaalf uur twee aardappelen,
één eetlepel groente en waterige saus, en `s avonds één of twee sneetjes droog
brood met een bord ‘soep’, meestal gemaakt van suikerbietenaftreksel afkomstig
uit de gaarkeuken.” (FN p. 27)
De “selectie” van kinderen, die medisch gekeurd werden en in
klassen werden ingedeeld: klasse I ‘dringend noodzakelijk’ omvatte 22 procent
van de kinderen. Dat hield in dat deze kinderen ernstig ondervoed waren en het
anders niet meer zouden redden. Een kind van 6 jaar oud dat slechts 15 kilo
woog, werd onderweg opgevangen, verder transport was niet verantwoord.
De kerken speelden een belangrijke rol bij de
kindertransporten, en het was een operatie van enorme omvang. Terwijl er amper communicatie mogelijk was (er was vrijwel geen telefoonverkeer meer mogelijk, evenmin als
post) evenals transport (geen benzine of diesel meer, nauwelijks vrachtwagens.
Vervoer was gevaarlijk vanwege gevaar van beschietingen, vond meestal `s nachts
plaats. Mijn moeder ging destijds met een vrachtwagen naar Zurich, voorbij de
Afsluitdijk. Meteen na het transport werd de Afsluitdijk voor alle verkeer
gesloten). Toch slaagde men erin deze omvangrijke operatie te organiseren.
Nieuwenhuis stelt heel terecht de vraag hoe zoiets in deze tijd tot stand zou
komen en vooral door wie.
Aangrijpend (zacht uitgedrukt) was het verhaal over een schip
met baby’s, dat in het donker op weg was naar Stavoren en uit de vaargeul
raakte. De honderd baby’s waren zodanig verzwakt dat ze 10 dagen of minder te leven hadden, een kaartje met hun naam erop om de dunne nekjes. De eerste nacht waren 20 van de 100 baby’s al overleden… Uiteindelijk bereikte men Enkhuizen, waar de stadsomroeper de straten
rondging om hulp te vragen. Uit de huizen
kwamen mensen met kinderwagens en de baby’s werden opgevangen, tussen warme
kruiken gelegd en er werd verdunde melk door de lipjes gedruppeld. Toen het
transport verder wilde was géén van de opvangende moeders nog bereid om de baby
af te staan, ze bleven in Enkhuizen. Na de oorlog gingen de kindjes terug naar
hun ouders, maar één meisje, destijds 6 maanden oud en 4 pond, bleef in
Enkhuizen bij haar nieuwe ouders, waar ze opgroeide en later ook trouwde. De organisatrice van het babytransport,
mevrouw Wijsmuller*, sprak bij haar huwelijk.
De tentoonstelling
De tentoonstelling is opgezet rond de zeven mensen met hun
persoonlijke verhalen en omvat verschillende thema’s: de hongerwinter, het
transport zelf (met kinderen die te verzwakt waren om nog `lastig’ te kunnen zijn, die ziek werden van de pap
omdat hun lichaam niet meer in staat was voeding op te nemen), het gastgezin
waar de kinderen op verhaal werden gebracht (“De eerste dagen dat ik er was
kwamen alle buren kijken hoe mager ik was. Ik moet er wel heel erg uitgezien
hebben”) het contact met thuis: heel soms kwam er een brief door, vaak was er maandenlang geen contact of gingen ouders lopend op zoek naar hun kind… Juist door de persoonlijke verhalen komen die
thema’s enorm binnen. Zoals het verhaal van de vrouw die vertelde hoe ze als
meisje van 11, 12 jaar een baby in handen gedrukt kreeg, van een onderduikende
moeder. De baby maakte teveel geluid… Onderweg hield ze het kindje maar zo goed
mogelijk warm, en was ze bang dat de Duitsers het zouden ontdekken. En bij
aankomst werd de baby haar ook weer afgenomen, ze heeft nooit geweten hoe dat
meisje heette.
Of het transport per vrachtwagen, waarin achterin ook nog drie
onderduikers zaten. De lichten van de Duitsers schenen over de
kindergezichtjes, de onderduikers werden niet gevonden.
Of het verhaal van Paul van Vliet, die door zijn eigen
ervaringen als oorlogsvluchteling (onderweg werd het schip beschoten, iedereen
moest aan de wal, achter de dijk schuilen) zo gegrepen was, dat hij zich nadien
inzette voor Unicef.
Mijn ouders
Ook de verhalen van mijn eigen ouders, die we later bij een
kop koffie in het café naast het Verzetsmuseum nog eens ophaalden. Hoe mijn
moeder door vermoedelijk de pastoor tussen een kindertransport van de BPM (de
Bataafse Petroleum Maatschappij, het latere Shell) werd geschoven en in
Friesland terecht kwam. Bij het eerste gezin was ze eigenlijk niet welkom, ze
was er zo ongelukkig. De bovenmeester regelde een ander adres voor haar. Ze
moest er alleen naartoe en durfde eigenlijk niet aan te bellen. Ze deed het
toch en werd zó warm ontvangen, zo gekoesterd dat ze tot op de dag van vandaag
contacten onderhoudt met haar “familie uit Friesland”. Of het verhaal van mijn vader, die niet bij
een kindertransport hoorde, maar op eigen houtje, via contacten vanuit de
parochie, van Amsterdam-Zuid met zijn broertje naar De Rijp (Noord-Holland)
liep. Het was winter, mijn vader en zijn broer waren ondervoed, de koude handen
in de zakken van de veel te dunne jassen gestoken. Ze vielen, mijn vader kwam
recht op zijn gezicht terecht en het gastgezin haalde er meteen de dokter bij.
Die zei: “vooral niet teveel eten geven, anders gaat hij dood.”
Ze hebben het gered, allebei en ik heb in Amsterdam met mijn
beide ouders nog kunnen kijken en napraten. En bij thuiskomst brandde de
kachel, kwam er warm water uit de kraan en kon ik een lekkere maaltijd maken
voor man en dochter. En pas nu bedenk ik dat, als die uitzendingen er niet
geweest waren, ikzelf er waarschijnlijk ook niet zou zijn.
Frans Nieuwenhuis: Naar de boeren! Kinderuitzendingen in de
Hongerwinter. Rotterdam: Ad. Donker 2010.
Verzetsmuseum Amsterdam: Naar de boeren! Expositie t/m 12 april 2015. http://www.verzetsmuseum.org/museum/nl/exposities/naar-de-boeren
*Mevrouw Wijsmuller-Meyer heeft vele, vele kinderlevens gered:
http://nl.wikipedia.org/wiki/Truus_Wijsmuller-Meijer
Mooie verhalen, Mieke. IJselijk maar hartverwarmend. Groet, Tom
BeantwoordenVerwijderen