Verschillen tussen mannen en vrouwen, tussen jongens en meisjes zijn “in”. Boeken als Mannen komen van Mars, Vrouwen komen van Venus[1] benadrukken deze verschillen, maar ook breinonderzoek is populair. Hun verhalen zijn heel herkenbaar: jongens zijn drukker, hebben structuur nodig maar ook ruimte om te bewegen, meisjes zijn socialer, meer gericht op elkaar. De leefwereld van kinderen wordt ondertussen steeds meer door vrouwen bepaald. Er zijn door echtscheidingen meer alleenstaande moeders, terwijl het onderwijs en zéker de kinderopvang gedomineerd worden door vrouwen. Geen wonder dus, dat jongens het in die omgeving steeds slechter doen.[2] Jongens hebben een eigen aanpak nodig met zowel structuur als ruimte voor stoeien, maar vooral meer mannelijke rolmodellen. Daarom wordt er gepleit voor meer mannen op scholen en in de kinderopvang, opdat jongens meer mannelijke rolmodellen zullen hebben en beter begrepen zullen worden.
Een herkenbaar en ook plausibel verhaal. Maar klopt
het ook? Zo’n dertig jaar geleden was een ander verhaal dominant: dat kinderen
gelijk geboren worden en verschillend gemáákt. Niet de nature (het biologische verschil) maar de nurture (de opvoeding) was in die visie allesbepalend. Jongens
moesten daarom met poppen en meisjes met auto’s spelen. Breinonderzoek werd zo
ongeveer verketterd als fascistisch.
Wat deze twee volstrekt tegengestelde benaderingen
met elkaar gemeen hebben, is dat ze de werkelijkheid geweld aandoen vanuit een
theoretisch model of maatschappelijk ideaal. Het huidige onderzoek dat
verschillen tussen jongens en meisjes aantoont, blijkt op slechts kleine
verschillen te berusten.[3]
Baby’s worden inderdaad vrijwel gelijk geboren en vooral verschillend gemáákt.
Al van jongs af aan wordt bij jongens jongensgedrag gestimuleerd en bij meisjes
meisjesgedrag. Dat begint al in de wieg, denk aan die schattige rompertjes in
het blauw met `stoer’ erop en in het roze met `lief’. Meisjes worden
`prinsesjes’, jongens worden `piraten.’ Dit gebeurt vooral onbewust, dat maakt
het zo ongrijpbaar. De in beginsel kleine verschillen tussen jongens en
meisjes, worden hiermee groter en duidelijker en vervolgens theoretisch
onderbouwd met breinonderzoek. Dat jongensbreinen verschillen van
meisjesbreinen komt dus vooral door de opvoeding, waarin jongens met
constructiespeelgoed spelen en zo het ruimtelijk inzicht van hun brein
stimuleren, terwijl meisjes hun verbale en sociale vaardigheden oefenen.
Maar wat onderzoek óók aantoont, is dat er binnen de seksen grotere verschillen
zijn dan tussen de seksen. Met andere
woorden: tussen jongens zijn grote verschillen en tussen meisjes zijn grote
verschillen. Deze verschillen krijgen met het huidige model te weinig ruimte.
Want een voordeel van de jaren zestig en zeventig was wèl dat de zachtaardige
jongens de kans kregen om te zorgen, en de stoerdere meiden in tuinbroek in een
boom mochten klimmen.
En dat zou ik dan ook nu weer willen bepleiten. Een mannelijk
(maatschappelijk) rolmodel in de kinderopvang is wellicht wenselijk voor de
jongens en zelfs ook voor de meisjes, maar op dit moment werken er in de
kinderopvang nog geen 2% (kdv) tot hooguit 10% (bso) mannen. Dat zal naar mijn voorspelling niet snel veranderen, de veelal parttime banen en het relatief
lage salaris zijn voor mannen niet erg aantrekkelijk. Daarnaast bestaat het
risico dat er ten opzichte van mannen òf teveel argwaan zal zijn (naar aanleiding
van Robert M.) òf te weinig kritisch zal worden gekeken, omdat men al blij is
dat er een man solliciteert.
Wat wèl bereikt zou kunnen worden, is dat alle werkenden in de kinderopvang bewuster
worden van hun eigen rolbevestigende gedrag en dat ze meer ruimte geven aan
handelingsmogelijkheden voor beide seksen. Dat zowel zorgende als de meer
technische speelmogelijkheden nadrukkelijk aan jongens èn meisjes, het liefst
samen, worden aangeboden. Structuur, stoeien en lichaamsbeweging lijken me goed
voor alle kinderen, maar met aandacht voor de meer gevoelige, zachte types, of
dat nou jongens of meisjes zijn.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten