Een jaar geleden kondigden Staatssecretaris Dekker en
Kinderombudsman Dullaert hun plan van aanpak tegen pesten op scholen aan.
Scholen worden in de toekomst verplicht om een goedgekeurde anti-pestmethode te
gebruiken en de veiligheid en het welzijn van hun leerlingen te monitoren. Afgelopen week werden de eerste resultaten bekend. Hoewel nog geen enkel programma
helemaal bewezen effectief is, zijn 9 programma’s voorlopig goedgekeurd op
basis van theoretische onderbouwing en empirische bevindingen, en 4 programma’s
vooralsnog afgewezen. De overige bijna
50 programma’s zijn afgewezen.
Nu de verplichte anti-pestmethode zo dichtbij komt, groeit
de verontwaardiging en het protest. Uit wetenschappelijke hoek klinkt het
verwijt dat nog geen enkele methode bewezen is, en dat bovendien de betrokken
onderzoekers zelf banden hebben met een bepaald anti-pestprogramma (Bram Orobio
de Castro in Trouw van 16 april 2014 en Bob van der Meer in Nieuwsuur van 26 mei
2014). Uit onderwijskundige hoek klinkt het dat protocollen een bedreiging zijn
voor de eigen verantwoordelijkheid van de leerkracht en “algemene protocollen zullen nooit voor alle
gevallen een specifieke oplossing kunnen bedenken.” (Hartger Wassink in de NRC
van 30 mei 2014). En laatst hoorde ik een afdelingsleider vwo zuchten dat ze
van Den Haag nou eenmaal aandacht moesten besteden aan het onderwerp pesten.
Wim Ludeke van de PO-raad betoogt in Nieuwsuur (26 mei 2014)
dat scholen prima in staat zijn om zelf te bepalen wat zij nodig hebben om
pesten aan te pakken. Een keuze uit 13
programma’s is volgens hem geen keuze, om dat ze niet noodzakelijk aansluiten
bij de school, de omgeving en het schoolveiligheidsbeleid. Hij pleit ervoor het
onderwerp pesten een integraal onderdeel te laten zijn van het
schoolveiligheidsbeleid, waarbij gericht gekeken worden naar “zwakke scholen”
(wat betreft de veiligheid dit keer). “Besturen en scholen zijn heel wel in
staat om naar hun eigen situatie te kijken en daar een passend aanbod in te
vinden” en “de politiek komt met die actie na twee vreselijke incidenten, en we
hebben in Nederland altijd de neiging om daarin een tikkeltje door te slaan.”
Hij pleit voor beter overleg met het veld, om te zien of die methodes ook in de
praktijk aansluiten.
Tijd om
eens even wat misverstanden op te helderen.
Ja, de anti-pestwet is opgekomen naar aanleiding van twee
zelfmoorden door pesten, die in de media veel verontwaardiging en zorg
losmaakten. Maar vooral werd daardoor duidelijk welke omvang pesten op scholen
heeft (en dan heb ik het nog niet over pesten op het werk of pesten in tehuizen
en instellingen). Omdat definities van pesten in onderzoeken verschillen, en
omdat zelfrapportage niet altijd betrouwbaar is, variëren de cijfers rond
pesten, maar aangenomen kan worden dat in het primair onderwijs 10 procent van
de kinderen regelmatig gepest wordt en in het voortgezet onderwijs 6 procent,
en dit zijn voorzichtige cijfers, want vooral oudere kinderen geven vaak niet
toe gepest te worden (bron: NJI). Als deze cijfers kloppen, dan worden ruim
200.000 kinderen regelmatig gepest. Nou zal het aantal gepeste kinderen per
school kunnen verschillen, maar het is niet waarschijnlijk dat er veel scholen
zullen zijn waar helemaal nooit wordt gepest, daarover straks meer.
Pesten kan, vooral wanneer het langer aanhoudt, leiden tot
ernstige psychische klachten bij het slachtoffer en zelfs lichamelijke gevolgen
hebben, die soms tot veertig jaar na dato nog meetbaar zijn. Enkele duizenden
kinderen worden zo ernstig gepest dat ze helemaal niet meer naar school gaan.
Hoe ingrijpend pesten is, konden we zien in het programma Project P, van RTL. Daarnaast
is pesten schadelijk voor de dader (die heeft een grotere kans op crimineel
gedrag in de toekomst), voor de meelopers (die vaak meepesten om niet zelf het
volgende slachtoffer te zijn), voor de sfeer en veiligheid van de school en
zelfs, in ernstige gevallen, voor de schoolprestaties van de hele groep.
Wat ook duidelijk werd bij Project P, is hoe structuréél pesten kan zijn. Het lijken kleine of grotere incidenten: een duw, een
keer een bijnaam, een kapotte tas, een trap tegen je rug, een keertje pootje
haken, kinderen die weglopen als je naast ze gaat zitten. Maar al deze
incidenten bij elkaar vinden dus gedurende de hele dag plaats, verzieken elke
schooldag, en maken het slachtoffer tot een emotioneel wrak, nooit wetend wie
de volgende aanvaller zal zijn, of wat hij moet doen om het te voorkomen.
Vergeet daarbij niet dat je elke keer weer naar school moét. Toch beschouwen
veel scholen en leerkrachten pesten als een incident, waardoor de oorzaak
makkelijker bij het slachtoffer gezocht wordt: die vertoont ook wel raar gedrag
of zoekt de problemen op. Of hij is niet weerbaar genoeg, wat wil je met ouders
die bij elk wissewasje op school komen klagen. Tragisch genoeg zijn veel van
deze gedragingen juist een gevolg van pesten, en in ieder geval geen excuus
ervoor.
De
praktijk is anders
Hoezo kunnen scholen dit best zelf beoordelen en oplossen?
Als er iéts duidelijk is geworden van de discussies in het afgelopen jaar, is
dat zij dit juist niét kunnen en niét doen. Kinderen melden pesten vaak niet,
omdat ze geen vertrouwen hebben in een goede en stevige aanpak, en vrezen dat
het optreden van de leerkracht (“jongens, niet zo flauw, niet meer doen hoor!”)
alleen maar averechts zal werken. Waar ze overigens helemaal gelijk in hebben. Wanneer
het pesten zulke vormen heeft aangenomen dat kinderen en hun ouders er niet
meer omheen kunnen, lopen deze laatsten lopen soms maandenlang de schooldeur
plat, zonder dat het pesten opgelost wordt. Of zoeken in arren moede een andere
school, die helemaal niet staat te springen om hun kind warm te ontvangen ‘als
ze op die school gepest is, zal dat op onze school zéker gebeuren.’ (geparafraseerd
citaat uit Alles over pesten, p. 199)
En dit zijn géén incidenten. De meest gangbare reacties
wanneer het over pesten gaat, zijn ontkenning (dit is geen pesten, het is een
geintje) en beschuldiging van het slachtoffer (die doet ook raar, is niet
weerbaar genoeg, zoekt de problemen steeds op). En scholen zien vaak niet hoe
structureel het pesten is, maar hanteren een incidentenpolitiek: brandjes
blussen, zuchtend dat ze nou wéér moeten optreden, of “dat dit de vervelendste
klas in jaren is”.
Incidentenpolitiek
is geen antwoord op een structureel probleem
Laten we wel zijn: een school is zowel in sociaal als in
fysiek opzicht een ingewikkelde constructie, en een onnatuurlijke situatie. We
zetten kinderen op grond van hun leeftijd in een grote groep (en met vele
groepen in een groot gebouw), fysiek verwijderd van ouderlijk toezicht, met
daarbij één (vaak nog wisselend ook, in ieder geval elk jaar een andere)
volwassene, die niét is opgeleid in het hanteren van groepen. Omgaan met pesten
is op de pabo een keuzevak. Ongelooflijk. Terwijl een goede sfeer in de groep
bepalend is voor het welzijn van alle leerlingen (niet alleen het slachtoffer)
en voor het succes van al het leren. Niet alleen nemen mensen niet snel iets
aan van iemand zonder status (dus ook niet van een leraar zonder gezag); een
onveilige sfeer zorgt voor slechtere schoolprestaties. Dat kan iedere
leerkracht bevestigen die een klas overneemt waarin het vorige jaar veel gepest
is.
Pesten is niet het zoveelste maatschappelijke probleem dat van bovenaf de school in wordt gegooid; pesten is het probleem van de school, van het onderwijs zelf, of ze nou willen of niet. En de praktijk is dat veel leerkrachten en schoolleiders niet zien wat er voor hun neus gebeurt, of denken dat dergelijk gedrag nou eenmaal bij kinderen/pubers hoort, of zuchtend zeggen: “jongens, stoppen nou”. Juist omdat pesten een structureel probleem is, en juist omdat scholen in de praktijk vaak tekortschieten, is een structureel anti-pestbeleid noodzakelijk. Dus géén protocol dat pas bij escalatie van de plank wordt gehaald.
Scholen en bestuurders hebben een ingewikkelde en ook zware
taak, zeker gezien het feit dat zij overdag verantwoordelijk zijn voor het
welzijn van kinderen, die verplicht onder hun hoede worden gegeven. Maar dat
zij nu zo verontwaardigd zijn betreft niét de zorg over het welzijn van die
leerlingen, maar de aantasting van hun eigen status en autonomie. De
anti-pestwet is motie van wantrouwen en ze zijn dan ook op hun tenen getrapt.
In plaats van blij te zijn dat zij in hun zware taak worden ondersteund met
onderzoek naar geschikte programma’s in plaats van de zoveelste beunhaas,
mopperen ze dat ze gedwongen worden te kiezen. In plaats van zich zorgen te
maken over de vele, vele slachtoffers, maken zij zich zorgen over hun imago.
Helpt
een verplicht anti-pestprogramma?
Dat is nog maar helemaal de vraag. Een effectief programma
is nog geen effectieve aanpak, dat hangt namelijk helemaal af van de manier
waarop de school er in de praktijk mee omgaat. Tegen hakken in het zand zijn
zelfs de beste anti-pestprogramma’s niet of nauwelijks bestand. De kwaliteit van een team, zowel in samenwerking als in de
sociale slagkracht, bepaalt in hoeverre er op een school gepest wordt. Gezien
de complexe sociale structuur van een school is het onvermijdelijk dat er wel
eens wat gebeurt. Noem mij één school waar helemaal niet, nooit, gepest wordt en ik ga er wonen.
Voor een echt veilige sfeer zal de school zich moeten ontwikkelen tot een lerende organisatie, waarin docenten zich gezamenlijk inzetten voor een goede sfeer en daarbij feedback, hulp en ondersteuning van elkaar accepteren. Maar ook is het nodig dat ze ondersteuning accepteren van de overheid, in de vorm van kennis over pesten en keuring van anti-pestprogramma’s. Of beter nog: aanvullende opleidingen en trainingen, en een verplicht vak groepsvorming op de pabo’s en lerarenopleidingen.
Voor een echt veilige sfeer zal de school zich moeten ontwikkelen tot een lerende organisatie, waarin docenten zich gezamenlijk inzetten voor een goede sfeer en daarbij feedback, hulp en ondersteuning van elkaar accepteren. Maar ook is het nodig dat ze ondersteuning accepteren van de overheid, in de vorm van kennis over pesten en keuring van anti-pestprogramma’s. Of beter nog: aanvullende opleidingen en trainingen, en een verplicht vak groepsvorming op de pabo’s en lerarenopleidingen.
Wat echt nodig is, is inzicht in de problematiek van
pesten, zowel voor het slachtoffer als voor de school als geheel. Pesten duidt
op een structureel probleem in de groep, en uiteindelijk op een gebrek aan sturing
en leiderschap. Scholen hebben daarmee een zware maatschappelijke taak en een
enorme verantwoordelijkheid, en kunnen daarbij alle hulp gebruiken die ze
krijgen kunnen, ook van de overheid. Maar de eerste stap moet toch echt zijn
dat ze die verantwoordelijkheid erkennen, en niet bij de media (tikkeltje
overdreven ophef), bij het slachtoffer (niet weerbaar genoeg), bij de dader
(kinderen zijn nu eenmaal wreed) of bij de ouders (lastig, klaagcultuur) neerleggen.
Uiteindelijk zal een stellingname tegen pesten, vóór een veilige school, niet
alleen de slachtoffers, maar iedereen, tot en met het team en de
schoolresultaten, ten goede komen. En welke school wil dat nou niet?