De
onvolmaaktheid van ons leven maakt dik, zo schrijft Aleid Truijens in VK van 27
mei. Daarin stelt ze een aantal zaken aan de orde, die we nog te weinig horen
wanneer het over obesitas gaat. Zoals de opvatting dat obesitas een
welvaartsziekte is, terwijl deze in welvarende landen juist aan armoede en een
sociaal lage positie gekoppeld zijn. Eén van de oorzaken daarvan is, zo stelt
Truijens geheel terecht, dat voor die mensen het drinken van water in plaats
van Cola, en het eten van groenten juist gezien wordt als teken van armoede. En
dat eten vooral troost is: we eten omdat we ongelukkig zijn, en we zijn dik en
ongelukkig omdat we eten. We wéten het wel, aldus Truijens, maar de behoefte is
sterker dan het verstand. Het gaat niet om een onveranderlijk noodlot.
De
conclusie luidt blijkbaar: eigen schuld. En hier laat Truijens zich van
haar moraliserende kant zien, met groot gebrek aan sociologische
verbeeldingskracht. Want met geen woord rept zij over het enorme verschil in
genetische aanleg. Overgewicht hangt voor het grootste deel samen met onze
genen, niet met ons verstand. De ongelijke verdeling van deze ongunstige genen
over de bevolking zijn voor een deel het gevolg van sociale uitsluiting die
dikke mensen ten deel valt: ze worden gezien als dom en onbeheerst en hebben
minder kans op schoolsucces, werk of promotie. Lós van het verstand dus hè?
Alléén op basis van (over)gewicht.
Daarnaast
wordt overgewicht, ook door Truijens, veel te veel gezien als een individuele
kwestie. Terwijl eten vooral een sociale aangelegenheid is. Wat we eten,
wanneer en hoe, wordt in hoge mate bepaald door onze omgeving. Eten is een
sociaal gebeuren – en als we alléén eten, eten we vaak te veel. Ja dan komt het
troosteten om de hoek kijken. Maar wat we eten wordt in hoge mate bepaald door
onze omgeving: de kennis erover, de opvattingen, de smaak, de gewoonten. Net
zoals het moeilijk is om te stoppen met roken als al je gezinsleden of vrienden
in jouw aanwezigheid blijven roken, zo moeilijk is het ook om in je
eentje drastisch van dieet te veranderen. Dat leidt tot uitsluiting, afwijzing
en eenzaamheid: “Doe niet zo ongezellig” is daarbij nog de meest milde
afwijzing.
Voor
mensen in de slankere, hogere milieu’s is de steun tot gezond eten juist groot:
men heeft collectief vetvrees en een afkeer van veel eten en men serveert sla.
Je zult een hoogleraar niet in de snackbar aantreffen. Deze steun ontbreekt in
de kansarme milieu’s. En het rendement van de gezonde keuzes is daar bovendien
veel kleiner: je bent niet van de ene op de andere dag slank (ook al, omdat je
je genen vaak niet mee hebt) en die hogere opleiding of betere baan is ook zeer
ver weg. De afwijzing en de verleiding staan veel dichterbij. Hoe groot is de
verleiding als de rest wel in een grote moorkop hapt?
Kortom:
je zou je eens moeten verdiepen in de vraag waaróm mensen eten wat ze eten, en
waarom sommige groepen slank zijn en andere dik. Dat ontslaat ons niet
van individuele verantwoordelijkheid, maar schept wel de kaders waarbinnen wij
beslissingen nemen en kunnen nemen. En daarmee ook de kaders waarbinnen anderen
ons veroordelen en de fundamenten waarop een gezond voedingsbeleid gestoeld zou
kunnen zijn – zoals gezonde schoolkantines en de verwijdering van
frisdrankautomaten uit scholen. De gedachte dat gezond eten een puur
individuele keuze en daarmee verantwoordelijkheid is, dient vooral de mensen
met maatschappelijk succes. Daar blijven ze slank bij.
Dit stuk stuurde ik in naar De Volkskrant, maar daarvan heb ik niets meer gehoord. Gelukkig heb ik een eigen blog ;-)
Leestip: Eet mij, van Asha ten Broeke en Ronald Veldhuizen. Uitg. Maven Publishing 2012.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten