vrijdag 29 november 2013

Sociale ongelijkheid, ongezonde keuzes en de angst voor betutteling


Op de WRR-Lecture 2013 hield Richard Wilkinson een boeiend betoog met een keiharde waarheid. Samenlevingen met grote ongelijkheid doen het slechter op allerlei gebied: tienerzwangerschappen, (geestelijke) gezondheid, kennispeil, sociale mobiliteit, verslavingen, het aandeel mensen in de gevangenissen, enzovoorts.  Wat vooral van belang is, is dat deze nadelen niet alleen de lagere sociale klassen treffen, maar door de hele samenleving heen meetbaar is. Zelfs de mensen in de hoogste opleidings/inkomensklassen doen het in deze opzichten “slechter” dan hun soortgenoten in een ontwikkeld land met een kleine sociale ongelijkheid. Aan de slechte kant van het spectrum staan de VS, aan de gunstige kant (met weinig ongelijkheid en goede scores) de Scandinavische landen en Japan.
Na de voordracht van Wilkinson traden er drie sprekers op over de vraag hoe in dit opzicht de situatie in Nederland is. Hoewel Nederland in de Europese landen een middenpositie bekleedt, is volgens hoogleraar economische en sociale geschiedenis Bas van Bavel met name de verdeling van het vermogen in Nederland enorm scheef. De “onderste” 60% van de bevolking bezit samen slechts 1% van het totale vermogen in Nederland (en dit is nog gunstig weergegeven, omdat er op het naar het buitenland gesluisde vermogen natuurlijk geen zicht is). De rijkste 2% van de Nederlanders bezit samen 32% van het totale vermogen (of meer dus). Gelach in de zaal toen Van Bavel meldde dat de gehele media in Nederland in handen zijn van drie miljardairs: De Mol, Berlusconi en Murdoch. Grappig ja, maar denk je de politieke implicaties daarvan eens in, aldus Van Bavel.
Karien Stronks, hoogleraar sociale geneeskunde aan de UvA/AMC, liet zien hoe lager opgeleiden in Nederland niet alleen een korte levensverwachting hebben, maar vooral ook een veel langere periode van gezondheidsproblemen. Laagopgeleide mannen en vrouwen hebben 14 jaar eerder gezondheidsproblemen dan hoogopgeleide mannen en vrouwen. [1] Stonks wees op verschillende oorzaken voor dit enorme verschil op verschillende factoren. Naast leefomgeving en ongezond werk speelt vooral gedrag een belangrijke rol. Op dat punt komt het beleid in een impasse terecht, omdat mensen zich niet graag op hun gedrag laten aanspreken, dat wordt al gauw als betuttelend opgevat.
Daar zit volgens mij dan ook de grootste denkfout (van de politiek, niet van Karien Stronks). We zien gedrag, in dit geval de ongezonde leefstijl van de laagopgeleiden: vet eten en roken, teveel als een individuele keuze. Elke beperking aan dat gedrag kan dan inderdaad worden opgevat als betutteling, een inperking van de in onze cultuur zo hooggedragen keuzevrijheid. Maar de vraag die we ons moeten stellen is: klopt dat wel? Is ongezond gedrag in de lagere sociale klassen wel een vrije keuze? Wat betreft roken en ongezond eten is dat maar zeer ten dele waar. In dit artikel wordt uitgelegd dat ongezond gedrag meestal het gevolg is van armoede en slechte leefomstandigheden en niet de oorzaak. 
De schrijfster zegt heel terecht dat ze met het maken van een gezondere keuze helemaal niets opschiet: het verandert niets aan haar situatie en het zou haar de enige troost en ontspanning ontzeggen die ze nog wel heeft. Daaraan zou ik willen toevoegen: roken en eten (alcohol ook trouwens) zijn bij uitstek sociale aangelegenheden. Je rookt zoals je directe omgeving (huisgenoten! familie!) rookt, je eet zoals je gezin, familie, kennissen, vrienden eten. Je kunt er dan voor kiezen om niet te roken (hoe hou je dat vol, afkicken als de rest wel rookt?) of niet mee te eten. Maar dat betekent een sociale isolatie van heb ik jou daar. En het levert je helemaal niets op. Behalve misschien, ooit, op den duur, een piepklein beetje gezondheidswinst. Welke overigens teniet zal worden gedaan door verlies aan sociaal netwerk - maar dit terzijde.
Willen "we"  daar iets aan veranderen, dan moeten we niet sturen op gedrag (want betuttelend) maar op omstandigheden. Wisten jullie dat de prijs van groente en fruit de afgelopen jaren gestegen is ten opzichte van andere voedingsmiddelen?[2] Daarnaast is er een enorme verleidingsindustrie die ervoor zorgt dat het aanbod van ongezond vrijwel overal aanwezig is (en met name op de plekken waar gewone mensen komen: winkels, bioscopen, zwembaden! sportzalen en -kantines!) Het aanbod van gezond ontbreekt, ga zelf maar kijken. Het is er niet. De minister denkt dat wij zelf gezonde keuzes maken in een gezonde omgeving. Het omgekeerde is waar: we maken ongezonde keuzes in een ongezonde omgeving. Die omgeving ziet er voor hoger opgeleiden overigens anders uit dan voor lager opgeleiden.
Sturen op omgeving dus, niet (direct) op gedrag. Waarom zorgen scholen niet voor een gezond aanbod van eventueel ontbijt en in ieder geval lunch? Als je een schaal gesneden fruit en rauwkost voor een bunch pubers neerzet, is het weg voor je met je ogen kunt knipperen. [3] Het huidige gezondheidsbeleid richt zich op gedrag. Wat nog erger is: ze werkt samen met de aanbieders van ongezonde producten. De gedachte is dat deze aanbieders dan vanzelf gezondere producten gaan leveren. De realiteit zal zijn dat ze hun merknamen op scholen kunnen promoten. Merkentrouw, je kunt er niet vroeg genoeg mee beginnen... [4]
De ware ongelijkheid zit dus in de beperking van de keuzevrijheid door de omstandigheden. Daar moeten we die mensen niet op aanspreken, want dat is inderdaad betuttelend. Maar ook geheel onterecht. Laten we zorgen voor een structureel gezonde omgeving, dan volgen de keuzes vanzelf.


(voor een kernachtige samenvatting van het betoog van Wilkinson zie http://www.ted.com/talks/richard_wilkinson.html)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten