woensdag 25 april 2012

Langer of korter naar school?

(deel 2 van de serie: Jeugd van school naar werk, of het belang van een historische en maatschappelijke context)

In maart 2012 verschenen kort na elkaar totaal verschillende berichten. Het eerste was een pleidooi van een gepensioneerde docent uit het mbo: zij wilde het mogelijk maken voor jongeren om op 14-jarige leeftijd het onderwijs te kunnen verlaten. Haar argumenten waren uiterst redelijk: sommige jongeren willen echt niet naar school en ze dwingen is voor beide partijen zeer vervelend. Liever zou zij die jongeren willen laten uitrazen en als ze dan volwassen zijn alsnog opleiden.
Het tweede bericht was een voorstel van een wethouder in Rotterdam.  Die wil jongeren juist verplichten tot hun 23e op school te blijven of in ieder geval tot ze een startkwalificatie hebben. (Een startkwalificatie is een diploma op mbo 2, havo of vwo niveau. Gebleken is dat jongeren die géén startkwalificatie hebben het veel slechter hebben op de arbeidsmarkt)

Maar wat is hier de achtergrond van en wat is wijsheid in bovenstaande gevallen? Daarvoor nemen we een duikje in de geschiedenis. Jongeren zijn de afgelopen 60 jaar steeds massaler en steeds langer onderwijs gaan volgen. Zo’n 60 jaar geleden gingen jongeren uit de hogere sociale klasse na de lagere school naar het vervolgonderwijs, soms naar de universiteit en de meeste jongeren uit de lagere sociale klassen gingen met 14  of 16 jaar al aan het werk.  Tegenwoordig volgen vrijwel alle jongeren tot hun 18e of langer dagonderwijs. Zodanig zelfs, dat er niet meer gesproken wordt van een percentage onderwijsdeelname, alleen nog van percentages voortijdig schoolverlaten (zonder diploma) van jongeren tot 23 jaar en dat percentage ligt inmiddels onder de 4%. Deelname aan hoger onderwijs is gestegen van 4% van de 18-27 jarigen in 1950 naar 31% in 2008. De gemiddelde leeftijd van schoolverlaten is nu ruim 21 jaar.

Die ontwikkeling werd aangedreven door verschillende factoren:
*         de wens om jongeren langer te kunnen vormen en de daarbij behorende leerplichtwetten;
*         de economische ontwikkelingen die het mogelijk maakten om langer door te leren;
*         de concurrentie – naarmate steeds meer mensen hoger opgeleid werden moest je wel langer doorleren om “gekwalificeerd” te zijn
*         het verdwijnen van het meeste ongeschoolde werk naar lage- lonen landen
*          het al genoemde verschuiven van leren in het bedrijf naar leren vóórdat je gaat werken.

De groeiende onderwijsdeelname had ook een paar verstrekkende gevolgen (nog buiten beschouwing latend de kosten ervan):
*         jongeren werden steeds langer buiten de samenleving gehouden, met elkaar in een soort jeugdland.
*         De  jeugdcultuur werd belangrijker,
*         de wereld van werk kwam steeds meer buiten het blikveld van jongeren  te liggen.
*         Problemen van de samenleving kwamen binnen het onderwijs te liggen, met name waar het de voormalige “arbeidersjeugd” betreft.

Aanvankelijk gingen met name jongeren uit de lagere sociale klassen vrij vroeg aan het werk, waar ze in het bedrijf zelf het vak leerden. Dit was geen ideale situatie. In 1964 verscheen een overheidsrapport genaamd Persoonsvorming Bedrijfsjeugd, dat zorgen uitte over de jeugd van 14-16 jaar in de bedrijven. Zij hadden nog meer pedagogische vorming nodig die zij niet kregen. Omdat ze niet meer op school zaten waren ze ook nog eens moeilijk te bereiken.

Afijn, dit probleem heeft zich vanzelf opgelost, of liever gezegd, verplaatst naar het onderwijs. Veel problemen die docenten nu met jongeren hebben, zijn terug te voeren op het feit dat het gaat om jongeren uit lagere sociale klassen, van wie de thuisomgeving veel minder goed aansluit bij de schoolcultuur (en bij die van de docenten) èn op wie de straatcultuur méér invloed heeft. Dat geldt ook voor allochtone jongeren, van wie de problemen, afgezien van de invloed van taal en religie, vooral ook veel lijken op de vroegere problemen met arbeidersjongeren.  

Tegenwoordig zijn er vooral grote zorgen om jongeren die zonder startkwalificatie de school verlaten, die raak je kwijt. De schoolverlatende leeftijd omlaag is dus niet de juiste keuze, wel zou je kunnen kijken naar meer en betere leer-werkplaatsen, maar in principe bestaat dat al in de vorm van praktijkonderwijs. Het voorstel van de wethouder bestaat echter óók al, immers: jongeren tot 23 jaar zijn verplicht hun startkwalificatie te behalen en beleid om het percentage uitvallers te bestrijden is er ook in intensieve en succesvolle mate: in 2005/2006 was het percentage bijna 4%, nu is dat teruggedrongen naar 2,9% (2010/2011, voorlopige cijfers). Overigens hebben allochtone jongeren op dit moment nog een 2 tot 3 keer zo hoge kans op voortijdig schoolverlaten dan autochtone jongeren.  

Geen opmerkingen:

Een reactie posten